ADVIEZEN VOOR TAALWETENSCHAPPELIJKE HEMELBESTORMERS - I
Zeg eens eerlijk. Wie droomt er niet van ooit een plaats te verwerven in het Pantheon van de Finoegristiek - tussen Budenz, Castrén
en Setälä? Om taalwetenschappelijke organisaties en fondsen naar je vernoemd te krijgen? Om niet alleen een goede Finoegrist,
maar een Grote Finoegrist - minstens kaliber Ravila - te worden?
Ik hoor een hardnekkig zwijgen...
Dat vermoedde ik al. Hieronder volgen dan ook een aantal valkuilen, die je, wil je ooit het aangezicht van de vergelijkende
taalwetenschap voorgoed veranderen, absoluut moet vermijden.
1. Proto-Wereld (radicale versie).
In den beginne was er het Woord... Is er een eerzuchtiger, gedurfder doel dan het reconstrueren van de taal, die - naar gelang je
overtuiging - door Adam en Eva in het Paradijs, of door de vroegste exemplaren van homo sapiens sapiens in het merengebied van
Oost-Afrika werd gesproken? Natuurlijk niet, en velen zijn je voorgegaan. Allen hebben gefaald, sommigen wat spectaculairder dan
anderen, en vandaar meen ik Proto-Wereld in zijn geheel in de "niet-doen" categorie te kunnen plaatsen. Van Proto-Wereld
theorieën zijn er grofweg twee soorten in omloop, die ik voor 't gemak de radicale en de gematigde zal noemen. Ik zal eerst de
radicale versie behandelen.
In de eerste helft van de 20e eeuw verkeerden de taalhistorische ideeën van de Georgische taalkundige Marr in de officiële gunst
van de Sovjet-staat. Tot de "Marristische" ideeën behoorden, behalve een totale omverwerping van de Stamboomtheorie, ook
speculaties over "oerwoorden" vanwaaruit alle woorden in alle talen ontstaan zouden zijn. Na de persoonlijke interventie van de
Grote Volksvriend in de taalwetenschap verloor het Marrisme veel van zijn glans, hoewel het in Finland en Estland, tenminste
gedeeltelijk, een tweede leven lijkt te zijn begonnen - maar hier zal ik nu niet op ingaan.
In een van de Virittäjä's in het midden van de jaren vijftig (ik herinner me de precieze jaargang niet) behandelt Erkki Itkonen een
boek van de Hongaar Jen Fazékas. Fazékas herleidt alle woorden in alle talen tot een enkele "oer-articulatie" - in de beste
Marristische traditie. De transcriptie van Fazékas is tamelijk complex, maar komt er op neer dat de "oer-articulatie" - hèt
Oerwoord! - zoiets als "ngeng" was. Erkki Itkonen schetst in zijn recensie levendig hoe een groep mensapen rond een kampvuur op
verschillende toonhoogten "ngeng!" tegen elkaar lopen te schreeuwen - tamelijk fataal voor het boek van de arme Fazékas (die het
helaas ook niet kon laten om op Itkonen's recensie te reageren). Om kort te zijn: als je het Oerwoord, de wortel van alle woorden
in alle talen op de hele wereld, gevonden hebt, lees de discussie in Virittäjä en denk nog even na voor je je artikel instuurt.
2. Proto-Wereld (gematigder versie).
Er zijn ook pogingen ondernomen om sporen van Proto-Wereld te ontdekken die tenminste ten dele binnen het paradigma van de
historische taalwetenschap vallen. Vooral de onlangs overleden Joseph Greenberg en zijn leerling Merritt Ruhlen hebben
"oerwoorden" gereconstrueerd zonder te vallen voor de Marristische science-fiction versie van taalevolutie (hoewel Greenberg en
Ruhlen's methodes alleszins controversieel zijn!). Een boek dat Merritt Ruhlen niet zo lang geleden voor het grote publiek schreef -
The Origin of Language. Tracing the Evolution of the Mother Tongue - maakt eigenlijk duidelijk genoeg hoe het deze versie van
Proto-Wereld vergaan is: het zit vol met steekjes richting de Grote Samenzwering van taalwetenschappers die de Waarheid over de
Oorsprong der Talen (die Greenberg en Ruhlen uiteraard ondekt hebben) onder het tapijt proberen weg te moffelen. Al met al laat
het boek (dat overigens goed te lezen is, daar niet van) een bijsmaak achter van een taalwetenschapper die het grote publiek
probeert te verkopen wat hij binnen academische kringen niet kwijt kon. Dit verschijnsel is in Finland ook niet geheel onbekend de
laatste dagen, maar ook daar zal ik niet verder op ingaan.
3. Het Idee dat zo goed begon...
Een overbekend scenario. Onderzoeker A ontdekt dat een aantal leenwoorden van taal X in taal Z beter geïnterpreteerd kunnen
worden als leenwoorden van taal Y in taal Z. Niets aan de hand, met de herinterpretatie moeten we ons beeld van de prehistorie
van genoemde talen natuurlijk een beetje bijstellen, maar de nieuwe hypothese heeft geen onaanvaardbare consequenties. Maar het
blijft niet daarbij: onderzoeker A gaat verder en komt erachter dat eigenlijk alle leenwoorden, die voorheen gezien werden als
afkomstig van taal X, afkomstig zijn van taal Y, en ook nog een groot aantal van de leenwoorden die eerder gezien werden als
afkomstig van taal V. Nog steeds geen probleem, hoewel ons beeld van de prehistorische omstandigheden van genoemde
taalgroepen nog veel meer bijgesteld moet worden. En onderzoeker A gaat verder, hij heeft namelijk uitgevonden dat het grootste
deel van de woordenschat van taal X zelf ook afkomstig is van taal Y, maar om die hypothese geloofwaardig te maken moet de
reconstructie van Oer-X en Oer-Y radicaal bijgesteld worden, iets waar hij vol goede moed aan begint. Uiteindelijk zullen collega's
B en C, in hun kritiek op de ideeën van A, opmerken dat een aantal van zijn voorstellen zo gek nog niet zijn, maar dat het geheel
hun veel te ver gaat. Het probleem is nu dat A waarschijnlijk niet zal luisteren, hij zal B en C zien als reactionaire
vertegenwoordigers van een totaal sclerotische, gefossiliseerde taalwetenschap die enkel ligt te wachten op het vernieuwende
gedachtengoed van A, en dit luidkeels verkondigen. In het ergste geval zal A zichzelf vergelijken met Galilei (zie onder).
A zal waarschijnlijk opmerken dat, als de wetenschappelijke consensus heilig zou zijn en niet doorbroken mag worden,
wetenschappelijke vooruitgang onmogelijk zou zijn. En hij zou gelijk hebben, maar zou vergeten dat, als je ter ondersteuning van je
hypothese radicaal van de consensus afwijkt, je wel moet beargumenteren waarom je dat doet. Punt voor punt. Overigens is er een
taalwetenschapper in Turku, die... Maar hier zal ik niet op ingaan.
4. Methodologische Superlijm
Het schijnt dat de Amerikaanse schrijver Mark Twain eens voor de gein de plaatsnaam "Middletown" uit "Moses" heeft afgeleid.
Zijn methode: elisie van de klankcombinatie [iddlestown], insertie van [oses]. De clou is uiteraard dat een methode, waarmee alles
verklaard kan worden, waardeloos is. De kracht van de vergelijkende methode ligt daarin, dat we ermee kunnen bewijzen dat Fins
verwant is aan Hongaars, maar niet aan Haida (en de reden daarvoor is dat iedere gepostuleerde klankverandering ondersteunt
moet worden door een aantal etymologieën die die klankverandering vertonen. Zonder dat criterium zou het misschien mogelijk zijn
te 'bewijzen' dat Fins aan Haida verwant is - maar de methode waarmee dat 'bewijs' verkregen wordt zou waardeloos zijn, omdat
de vergelijkende methode, niet getemperd door eerdergenoemd criterium, eenvoudigweg te krachtig is). Een mooi voorbeeld van
'methodologische superlijm' is de consonantgradatie-theorie - belangrijk in Finland aan het begin van de twintigste eeuw - waarmee
oorspronkelijk niet verwante woorden met elkaar verbonden werden door aan te nemen dat de fonologische onregelmatigheden te
verklaren waren als 'versteende' overblijfselen van eerdere fonologische alternaties.
5. Dansen op het graf van je voorgangers
Heb je alle eerdergenoemde valkuilen vermeden? Dan is er nog een ding waar je aan moet denken voordat je je
Taalwetenschappelijke Revolutie inzet. Eenvoudigweg dit: artikelen en boeken waarin veel kabaal wordt gemaakt over
"doorbraken", "revoluties", "paradigmawijzigingen" en soortgelijke ronkende aankondigingen worden over het algemeen met
argwaan bekeken. Dit niet alleen omdat wetenschappers niet graag lezen dat hun levenswerk volledig waardeloos is (tenzij ze zich
uiteraard aansluiten bij je revolutie, en wel snel!), maar vooral omdat artikelen of boeken die luidkeels een revolutie aankondigen, dit
meestal niet waarmaken. En, anderzijds, Karl Verner's beroemde artikel dat wel degelijk een doorbraak betekende in de historische
taalwetenschap - het bevestigde de stelling van de regelmatigheid van klankveranderingen en daarmee het wetenschappelijke
karakter van de historische fonologie - heette, heel bescheiden, "Een uitzondering op de eerste Germaanse klankverschuiving".
De grootste fout die je als revolutionaire taalwetenschapper kan maken is het onderuithalen van je critici met wat ik de
"Galilei-sliding" noem - hoogmoedig opmerken dat ook Galileo Galilei niet serieus werd genomen tijdens zijn leven, zelfs voor de
Inquisitie moest verschijnen, en pas in latere eeuwen zijn gelijk kreeg. Op zich een goed argument, ware het niet dat iedere najager
van het Perpetuum Mobile, iedere onderzoeker van Finno-Quecha taalverwantschap, iedere wetenschappelijke clown zichzelf met
Galilei vergelijkt. Het argument heeft zogezegd zijn scherpte een beetje verloren. Dus: maak kennis met het onderzoek dat werkelijk
een paradigmawijziging in heeft gezet - Verner, de Saussure - en merk op dat het woord "paradigmawijziging" (en krachtiger
formuleringen) geheel afwezig is. Trek daar je lering uit.
Volgende aflevering: hoe kan ik mijn vakgenoten laten denken dat mijn onderzoek baanbrekend, revolutionair, paradigmawijzigend
is, al is dat helemaal niet waar.
Merlijn de Smit, winter 2003