AL HAMDULILLAHI RABBIL `ALAMIEN
AS SALAATU WASSALAAMU `ALA RASULENAA MUHAMMED
WA `ALAA AALIHIE WE SAHBIHIE ADJMA`IEN.
(Er is slechts de Nederlandse betekenis van de hieronder staande aayaat (verzen van de Qur'aan) weergegeven!)
Allaahu Ta`ala heeft Adam en Hawwa's nakomelingen gezegend en uit hun zijn vele mensen voortgekomen. Ze hebben zich over het gehele aardbol verspreid en vermeerderd. Als Adam zou zien hoeveel nakomelingen hij had dan zou hij ze niet herkend hebben. Als aan hem gezegd werd:" Adam, die mensen massa die je daar ziet zijn jou nakomelingen", dan zou hij verbaasd antwoorden hebben:" Lof zij Allaahu Ta`ala!. Zijn die allen mijn kinderen, mijn nakomelingen?".
De nakomelingen van Adam hadden dorpen en steden gebouwd. Ze hadden het land bewerkt en ze leefden zo in harmonie verder. Ze geloofden in dezelfde godsdienst als hun vader Adam. Ze geloofden in Allaahu Ta`ala en ze aanbaden Allaahu Ta`ala zonder deelgenoten aan Hem toe te kennen. Alle mensen leefden volgens een en dezelfde godsdienst in een hechte gemeenschap; hun godheid was Allaahu Ta`ala en hun profeet en vader was Adam.
Maar hoe kon Iblis en zijn nageslacht ( de slechte geesten ) dit verdragen?. Moesten ze zo maar toezien dat de mensen allen Allaahu Ta`ala aanbaden en buiten Hem geen godheden accepteerden?. En moesten ze zo maar de mensen, die een eenheid vormden en in vrede en harmonie leefden, hun gang laten gaan?. Dit kon niet zo verder doorgaan. Zou alleen Iblis en zijn nakomelingen naar het hellevuur gaan terwijl Adam en zijn nakomelingen in het paradijs zouden vertoeven?. Dit mocht nooit en te nimmer gebeuren. Destijds had hij, Iblis, niet voor Adam gebogen en Allaahu Ta`ala had hem uit het paradijs verjaagd en hen verdoemd. Moest Iblis nu niet ervoor zorgen dat samen met hem ook nakomelingen van Adam het hellevuur zouden binnengaan?. Hij moest wraak nemen.
Iblis had besloten de mensen uit te nodigen om naast Allaahu Ta`ala andere godheden te aanbidden. Dan pas konden ze samen met hem bevriend worden en met hem voor altijd in het hellevuur verblijven. Iblis wist dat Allaahu Ta`ala buiten "shirk" ( deelgenoten toekennen aan Allaahu Ta`ala ) alle andere zondes vergaf. Om te zorgen dat de mensen nooit in het paradijs zouden komen moest Iblis zorgen dat ze niet meer in Allaahu Ta`ala zouden geloven maar in afgodsbeelden. Als hij al meteen in de erste instantie zou zeggen:" Aanbid afgodsbeelden in plaats van Allaahu Ta`ala", dan zouden de mensen zijn list snel door hebben en zich nog vijandiger tegenover hem opstellen dan tevoren. De mensen zouden dan zeggen:" Moge Allaahu Ta`ala ons hiervoor beschermen. We zullen nooit deelgenoten aan Allaahu Ta`ala toekennen. En jij, o Iblis, bent niemand anders dan degene die verwijderd is van Allaahu Ta`alas barmhartigheid". Daarom verzon hij het volgende: Er waren bepaalde personen die erg oprecht, goed en vroom waren. Ze aanbaden en vereerden dag en nacht Allaahu Ta`ala. Ze deden alles wat Allaahu Ta`ala beval: ze deden het goede en verwijderden zich van het kwade en dit beveelden ze ook aan andere mensen. Allaahu Ta`ala hield van hen en zij hielden van Allaahu Ta`ala. Iblis was op de hoogte van deze situatie. Toen deze vrome personen stierven, fluisterde Iblis in de harten van de mensen:" Wat vinden jullie van die en die ( Iblis noemde de namen van deze vrome personen.)".
De mensen zeiden:"Lof aan Allaahu Ta`ala, zij waren de vroomste dienaren en geliefden van Allaahu Ta`ala. Als ze zich tot Allaahu Ta`ala richtten met smeekgebeden, dan werden deze verhoord, al hun wensen werden door Allaahu Ta`ala vervuld en alles wat ze wilden gaf Allaahu Ta`ala Iblis zei:" Zijn jullie niet verdrietig door hun afwezigheid?"
-Ja heel erg.
-En hoe is jullie verlangen naar deze vrome personen?.
-Dat is heel groot.
-Zouden jullie niet elke dag naar hun willen kijken?.
-Hoe kunnen we elke dag naar ze kijken als ze al dood zijn?.
-Maak dan standbeelden en portretten van hen, dan kunnen jullie hen zo vaak zien als jullie maar willen. Iblis mening vonden de mensen erg goed, Ze maakten eerst de portretten van deze vrome personen en later ook hun standbeelden. In elk huis en gebedshuis werden deze standbeelden en portretten neergezet. Elke keer dat ze naar hun standbeelden en portretten keken werden ze aan hen herinnerd. Later kwamen de mensen met hun problemen en wensen bij de standbeelden en portretten van deze vromen en vroegen deze om hulp en verlossing. Daarnaast aanbaden ze Allaahu Ta`ala en stelden geen deelgenoten naast Hem. Ze wisten dat de standbeelden en portretten de heilige vromen voorstelden. Het waren stenen voorwerpen die noch voordeel noch nadeel en noch voeding konden geven. Maar toch eerbiedigden ze hen en vroegen hen voorspoed en bescherming. Want ze representeerden de heiligen. Langzamerhand werd de eerbied voor deze beelden groter en voor elke heilige, die overleed, maakte men een standbeeld of een portret.
Naarmate het aantal gelovigen afnam nam de eerbied voor de beelden toe en uiteindelijk aanbaden de mensen deze beelden. Hiermee aanbaden de mensen niet langer Allaahu Ta`ala als hun godheid maar de afgodsbeelden van de vrome heiligen. Nu hadden ze geen een god maar vijf godheden, deze heetten suwa, yaghus, yauk, nasr en wud.
Allaahu Ta`ala heeft deze mensen bestraft en verdoemd. Natuurlijk hadden ze dit verdiend. Had Allaahu Ta`ala ze geschapen, gevoed en gekleed zodat ze zich tegen Allaahu Ta`ala zouden keren?. Allaahu Ta`ala had hen onnoemelijk veel gunsten verleend, Hij had de aarde met alles wat daarin zit voor hen geschapen en toch ontkenden ze hun Schepper . Hoe is dat toch mogelijk. Ze profiteren van alles wat Allaahu Ta`ala ze geeft en aanbidden hun afgodsbeelden. Dit is onrechtvaardig. Daarom werd Allaahu Ta`ala boos op hen en er kwam een lange periode van droogte en hongersnood. De mensen hadden niets te eten en hun aantal nam af door hongersdood. Maar de mensen werden er niet wijzer van en het kwam niet bij hun op om berouw te tonen.
Allaahu Ta`ala stuurde toen een boodschapper die onder deze mensen leefde. Hij zou dan met hen praten en hen waarschuwen. Want Allaahu Ta`ala gaat niet iedere mens afzonderlijk zeggen wat ze wel en wat ze niet mogen doen. Zo zijn ook de regeringen. Het hoofd van een land gaat ook niet bij iedereen zeggen wat verboden en toegestaan is. Daarvoor hebben ze allerlei ambtenaren ( ministers, burgemeesters, politie, rechters etc.) in dienst. We kunnen deze mensen zien en met hen praten. Maar we kunnen Allaahu Ta`ala niet zien en we kunnen ook niet met Allaahu Ta`ala praten. Daarom stuurde Allaahu Ta`ala profeten die onder de mensen leefden met boodschappen. Deze boodschappers konden wel met Allaahu Ta`ala praten. Allaahu Ta`ala zei aan deze boodschappers wat ze aan de mensheid moesten verkondigen. De mensheid kan alleen door middel van zulke boodschappers te weten komen wat Allaahu Ta`ala goed vindt of afkeurt.
Allaahu Ta`ala wilde dat de profeten mensen moesten worden, die de taal en gewoonte van de mens kende. Als de profeten engelen zouden zijn dan zouden de mensen zeggen:" Wat hebben we met hen te maken, zij zijn engelen en wij zijn mensen. Wij hebben allerlei behoeftes, zoals eten, drinken, slapen, ziek worden, doodgaan en trouwen, hoe kunnen wij dan net als de engelen Allaahu Ta`ala onophoudelijk aanbidden?". Met zulke smoesjes zouden de mensen zich niet tot Allaahu Ta`ala keren.
Maar als de profeet een mens is dan kan hij het volgende antwoord daarop geven:" Ik heb dezelfde behoeftes en gevoelens als jullie. Ik eet, drink en kleed als jullie, ik wordt ook wel een ziek en ik ga net als jullie eens dood. Ik aanbid Allaahu Ta`ala zoals jullie het ook zouden moeten doen. Waarom doen jullie het dan niet?". Dan zouden de mensen geen smoesjes meer kunnen verzinnen en hem gelijk geven.
Allaahu Ta`ala wilde Noeh (as) als profeet voor zijn volk aanwijzen. Er waren net als in elk volk, rijken en machthebbers onder Noeh (as)s volk. Allaahu Ta`ala had Noeh (as) als profeet gekozen en niet een van de rijken of de machthebbers. Want alleen Allaahu Ta`ala weet wie Hij als profeet zal kiezen en Hij alleen is degene die het kan kiezen zonder hulp of advies van iemand.
Noeh (as) was een heel goede, betrouwbare en eerlijke man. Hij was verstandig en hij had een zachtaardige karakter. Hij was de eerste Apostel die gezonden was door Allaahu Ta`ala om de mensen te weerhouden van het ongeloof. Het volk van Noeh (as) geloofde in vele afgoden. Allaahu Ta`ala zond Noeh (as) tot zijn volk en zei tegen hem, dat hij zijn volk moest waarschuwen dat ze in Allaahu Ta`ala moesten geloven en dat ze hem als de gezant van Allaahu Ta`ala moesten accepteren, anders zouden ze door Allaahu Ta`ala bestraft worden. Noeh (as) zei tegen zijn volk:
Ik ben voor jullie een betrouwbare gezant. Ik ben voor jullie een duidelijke waarschuwer. (Allaahu Ta`ala heeft mij naar jullie gestuurd om jullie te waarschuwen tegen de straf die jullie krijgen omdat jullie op het verkeerde pad zijn). Jullie moeten alleen Allaahu Ta`ala dienen ( en niet jullie afgoden, want buiten Allaahu Ta`ala is geen andere godheid die aanbeden mag worden ). ( Als jullie dat niet doen ) vrees ik voor jullie de bestraffing op een pijnlijke dag.
Deze woorden van Noeh (as) schrikte de rijke en machtige mensen. Ze konden niet begrijpen dat Allaahu Ta`ala Noeh (as) als een Gezant had gezonden en niet één van hen. Uit jaloezie wilden ze niet naar hem luisteren.
Noeh (as) zei tegen zijn volk:
- Mijn volk, jullie moeten Allaahu Ta`ala vrezen en mij gehoorzamen. ( Als jullie dat doen ) dan zal Allaahu Ta`ala jullie zondes vergeven en jullie uitstel verlenen tot een vastgestelde termijn. Maar Allaahu Ta`alas termijn ( het moment wanneer jullie je straf krijgen ) wordt niet uitgesteld wanneer hij komt, als jullie dat maar wisten ( geloofden jullie wel in Allaahu Ta`ala en gehoorzaamden mij ook ).
Toen Noeh (as) zei dat hij een profeet was, zeiden de voornaamsten onder de ongelovigen uit zijn volk ( dit waren rijke, machtige en arrogante mensen ):
Wij zien dat jij slechts een mens bent zoals wij en wij zien dat jij alleen maar ondoordacht gevolgd wordt door de aller verachtelijksten onder ons. Wij zien niet dat jullie op ons iets voor hebben. Integendeel, wij vermoeden dat jullie leugenaars zijn.
De aller verachtelijkste mensen waren degenen die arm of slaaf waren. Hoewel deze mensen arm waren, waren ze noch arrogant noch hoogmoedig als de rijke en machtige mensen. Integendeel, ze geloofden in Allaahu Ta`ala en gehoorzaamden Allaahu Ta`alas gezant, en ze wisten dat ze na de dood wederopstand is en dat ieder naar zijn daden berecht zal worden. In tegenstelling tot de rijken verdienden ze hun brood op een eerlijke manier. Ze aanbaden geen afgoden die uit portretten, beelden of hemellichamen bestonden. Ze aanbaden Allaahu Ta`ala en niemand anders. Want Allaahu Ta`ala heeft hen en alles wat bestaat geschapen en Allaahu Ta`ala geeft ze te eten en te drinken. Allaahu Ta`ala beschermt hen en laat hen leven. Ze wisten dat de afgoden deze dingen nooit konden geven. De ongelovigen haatten hen omdat ze anders deden en waren als zij. De gelovigen hielden niet van de afgoden. Noeh (as) had hen verteld dat het aanbidden van de afgoden verkeerd was en dat alleen de onwetenden daarin geloofden. Hij gaf toe dat hun voorouders die deze afgoden hadden geïntroduceerd, op het verkeerde pad waren geweest. Adam, de vader van de mensheid, aanbad Allaahu Ta`ala en geen afgoden.
Hij ( Noeh (as) ) zei:
O mijn volk! Hoe zien jullie het?. Als ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer steun en Hij mij van Zijn kant barmhartigheid gegeven heeft maar jullie er blind voor gemaakt zijn, zullen wij jullie er dan toe dwingen terwijl het jullie tegenstaat?. En mijn volk, ik vraag jullie er geen betaling voor. Slechts Allaahu Ta`ala is belasterd met mijn loon. En ik jaag hen die geloven niet weg ( omdat jullie hen verachten. Ik ben niet zoals een koning die de ene persoon wel wil ontvangen en de andere niet.) zij zullen hun Heer ontmoeten. Maar ik zie dat jullie mensen zijn die niets weten. Mijn volk!. Wie zou mij tegen Allaahu Ta`ala kunnen helpen als ik hen weg zou jagen?. Zullen jullie je dan niet laten vermanen?. En ik zeg niet tot jullie dat ik Allaahu Ta`alas schatkamers bezit, noch ken ik het verborgene, ook zeg ik niet dat ik een engel ben, noch zeg ik tegen hen die in jullie ogen verachtelijk zijn dat Allaahu Ta`ala hun niets goeds zal geven. Allaahu Ta`ala weet het best wat in jullie binnenste is, anders zou ik tot de onrechtplegers behoren.
Hoe kon Noeh (as) de gelovigen wegjagen?. Omdat de rijke mensen niet hetzelfde behandeld wilden worden als de armen ?. Ze wisten dat voor Allaahu Ta`ala en Zijn Gezant armen en rijken het zelfde zijn. Alleen de godvrezenden waren voor Allaahu Ta`ala in hoger aanzien. Hij kon de gelovigen onder de armen natuurlijk onmogelijk niet wegjagen want Allaahu Ta`ala zou dan boos op hem worden. Als hij deze gelovigen weg zou jagen wie zou hem dan helpen bij zijn zending en hem beschermen tegen de ongelovigen?.
Noeh (as) zei:
O, mijn volk!. Al is mijn optreden en mijn herinneren aan Allaahu Ta`alas tekenen jullie te veel, toch blijf ik op Allaahu Ta`ala mijn vertrouwen stellen. Wordt het samen met jullie ( zogenaamde goddelijke ) metgezellen eens over jullie zaak en laat dat voor jullie dan ook niet vaag zijn. Houdt je dan met mij bezig en laat mij dan niet wachten. Als jullie je dan afkeren, ik heb jullie geen loon gevraagd. Slechts Allaahu Ta`ala is belast met mijn loon. En mij is bevolen tot hen te behoren die zich aan ( Allaahu Ta`ala ) overgeven.
De mensen, die niet in Noeh (as)s boodschappen geloofden zeiden:
- Wij zien dat jij in duidelijke dwaling verkeert.
Hij ( Noeh (as) ) zei:
O mijn volk! Er is in mij geen dwaling, maar ik ben een gezant van de Heer van de werelden. Ik verkondig jullie de zendingsopdrachten van mijn Heer en ik geef jullie goede raad en van Allaahu Ta`ala weet ik dat jullie niet weten. Of zijn jullie verbaasd dat er tot een man uit jullie midden een vermaning van jullie Heer komt opdat hij jullie waarschuwt en jullie godvrezend worden; misschien zal aan jullie barmhartigheid bewezen worden.
- Allaahu Ta`ala zal ermee komen als Hij wil en jullie kunnen er niets voor doen. En mijn raad heeft voor jullie ook niets nut, als ik jullie goede raad zou wensen te geven, wanneer Allaahu Ta`ala jullie wenst te misleiden. Hij is jullie Heer en jullie zullen tot Hem terugkeren.
- O mijn volk!. Dient Allaahu Ta`ala; jullie hebben geen andere godheid dan Hem ( Allaahu Ta`ala ). Zullen jullie niet godvrezend worden?.
En de raad van voornaamsten onder de ongelovigen in zijn volk zei:
Hij is slechts een mens zoals jullie, die boven jullie wil uitblinken. Als Allaahu Ta`ala het namelijk gewild had, dan had Hij wel engelen nedergezonden. Wij hebben hiervan bij onze vaderen die er eertijds waren niet gehoord. Hij is slechts een man die last heeft van bezetenheid. Wacht maar enige tijd af.
De arrogante rijken konden maar niet begrijpen waarom Noeh (as) de mensen uitnodigden hem te volgen. De mensen moesten alleen hen volgen. Zij hadden immers geld, macht, de mooiste spullen, de lekkerste etenswaren, de netste kleren en zij hielpen de armen en behoeftigen met hun rijkdommen. Noeh (as) kon al deze dingen niet doen en hij had ook de middelen er niet voor. Ze vonden dat hij dingen zei die voor hun ogen niet zichtbaar waren. Hoe kon het volk zo'n iemand volgen in plaats van hen te volgen. Als de godsdienst die Noeh (as) predikte goed was dan ging hij niet eerst bij de armen maar bij hen.
Hij ( Noeh (as) ) zei:
- Mijn Heer help mij want zij betichten mij van leugens.
Het volk van Noeh (as) betichtte de gezondene ( Noeh (as) ) van leugens. Toen hun broeder Noeh (as) tot hen zei:
- Willen jullie niet godvrezend zijn?. Ik ben voor jullie een betrouwbare gezant. Vrees dan Allaahu Ta`ala en gehoorzaam mij. En ik vraag jullie daarvoor geen loon. Slechts de Heer der werelden is belast met mijn loon. Vrees dan Allaahu Ta`ala en gehoorzaam mij.
Zij zeiden:
- Zullen wij jou geloven, terwijl jij alleen maar gevolgd wordt door de allerverachtelijksten?.
Hij ( Noeh (as) ) zei:
- En hoe kan ik weten wat zij gedaan hebben?. Mijn Heer is belast met de afrekening met hen, als jullie het maar beseffen. En ik jaag hen die geloven niet weg. Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer
Zij zeiden:
- Als jij niet ophoudt Noeh (as) dan behoor jij bij hen die gestenigd worden
Hij ( Noeh (as) ) zei:
- O mijn Heer, mijn volk beticht mij van leugens. Doe dus tussen mij en hen ( mijn volk ) uitsprak en red mij en die gelovigen die met mij zijn.
Hij ( Noeh (as) ) zei:
- Mijn Heer , ik heb mijn volk dag en nacht opgeroepen, maar mijn oproep heeft hen alleen maar meer laten vluchten. En telkens als ik hen opriep, opdat U hen zou vergeven, stopten zij hun vingers in hun oren , bedekten zich met hum kleren en bleven stijfkoppig en hoogmoedig. toen riep ik hen in het openbaar op. Toen sprak ik openlijk en in het diepste geheim met hen. En ik zei:
Vraag jullie Heer om vergeving; Hij is vergevend. Hij zal dan de hemel in overvloed over jullie laten regenen, jullie met bezittingen en zonen versterken, tuinen voor jullie maken en rivieren voor jullie maken. Wat is er met jullie dat jullie van Allaahu Ta`ala geen waardigheid verwachten?. Hij heeft jullie toch in fasen geschapen. Zien jullie dan niet hoe Allaahu Ta`ala zeven hemelen in lagen geschapen heeft?. En dat Hij daarin de maan tot een licht heeft gemaakt en dat Hij de zon tot een heldere lamp heeft gemaakt?. Allaahu Ta`ala heeft jullie toch uit de aarde laten ontstaan . Daarna zal Hij jullie in haar terug laten keren en jullie dan opnieuw te voorschijn brengen. En Allaahu Ta`ala heeft de aarde voor jullie tot een uitgelegd tapijt gemaakt, opdat jullie er wegen en passen begaan kunnen.
Noeh (as) zei:
- Mijn Heer, zij gehoorzamen mij niet, maar zij volgen iemand wiens bezit en kinderen hem alleen maar meer verlies laten lijden. En zij hebben grote listen beraamd.
En zij ( de ongelovigen ) zeiden:
- Verlaat jullie goden niet. Verlat Wadd niet, noch Suaa', noch Yaghuth, Ya'uk en Nasr.
En zij hebben velen tot dwaling gebracht. laat dan de onrechtplegers alleen maar meer dwalen.
Zij zeiden:
- ( Noeh (as) jij bent een ) bezetene.
Hij werd door hen afgeschikt, en hij bad tot zijn Heer:Ik ben verslagen kom dus te hulp.
Noeh (as) verbleef 950 jaar onder zijn volk en al die tijd heeft hij hen uitgenodigd in Allaahu Ta`ala, Zijn engelen, Zijn bevelen, Zijn profeten, in de dag des oordeels, in het feit dat het goede en het slechte door Allaahu Ta`ala is geschapen, te geloven. Maar het was te vergeefs. De meeste mensen wilden dit niet accepteren. Hoe kan een blinde zien en een dove horen. Deze mensen waren blind en doof voor de boodschappen van Noeh (as). Ze gingen hun gang: ze aanbaden hun godheden, ze deden onrecht en ze wilden de waarheden, die Noeh (as) hen vertelde, niet onder ogen zien. Hoe lang kon Noeh (as) dit volhouden?. Hoe lang moest hij dit onrecht nog verdragen?. Hoe lang moest hij toe zien dat de mensen de afgoden dienden?. Deze mensen maakten gebruik van Allaahu Ta`alas gunsten en toch ontkenden ze Hem. Toen Noeh (as) hen weer uitnodigden in Allaahu Ta`ala te geloven, zeiden ze:
- O,Noeh (as), jij hebt met ons getwist, jij hebt veel twist met ons gehad. Kom dan maar met wat je ons toegezegd hebt,als je gelijk hebt.
Noeh (as) werd erg boos op hen en gaf de hoop op dat ze ooit tot geloof zouden komen en hij bad tot Allaahu Ta`ala en zei:
- Mijn Heer, laat niet een van de ongelovigen op de aarde blijven wonen. Immers als U hen laat, zullen zij U dienaren tot dwaling brengen en alleen maar overtreders en ondankbaren voortbrengen. Mijn Heer, vergeef mij en mijn ouders en wie mijn huis als gelovige binnen komen, en de gelovige mannen en vrouwen. En laat de ongelovigen alleen maar meer vernietigd worden.
Allaahu Ta`ala zegt in de Qur'an:
- En Wij hebben Noeh (as) naar zijn volk gezonden en hij verbleef duizend jaar in hun midden, op vijftig jaar na. Toen greep de overstroming hen terwijl ze onrecht pleegden.
Allaahu Ta`ala verhoorde Noeh (as)s gebed en openbaarde Noeh (as) het volgende:
- Niemand van jouw volk zal tot geloof komen, afgezien van hen die al gelofden. Wees dus niet bedroefd over wat zij aan het doen waren. Bouw dan het schip onder Onze ogen en volgens Onze openbaring, maar spreek ons niet aan over hen die onrecht plegen; zij zullen verdronken worden.
En Noeh (as) bouwde het schip en telkens als er voornaamsten van zijn volk voorbijkwamen maakten zij hem belachelijk.
De ongelovigen lachten Noeh (as) en zijn volgelingen uit. Midden in het land bouwden ze een kolosaal schip. Waar moest het schip varen?. Zou het schip misschien boven op de bergen klimmen of op de zandvlakken varen?. Er was in de verste omtrek geen zee te bemerken. Noeh (as) ging met bouwvakkers en handenarbeiders om en uiteindelijk werd hij ook één van hen. De ongelovigen maakten zo Noeh (as) en de overige gelovigen belachelijk.
Noeh (as) hoorde al deze opmerkingen en hij bouwde geduldig zijn schip. Maar hij zei eens:
- Jullie maken ons belachelijk, maar wij zullen jullie belachelijk maken, zoals jullie ( ons nu ) belachelijk maken. En jullie zullen weten tot wie de bestaffing zal komen die hem tot schande maakt en op wie een blijvende bestaffing zal neerkomen.
Allaahu Ta`alas aankondiging was aangebroken. De bestraffing van de ongelovigen was begonnen. Het regende pijpenstelen. Het leek of de regen met stralen naar beneden kwam en het hield maar niet op. Het water omringde de ongelovigen van alle kanten.
Toen dan Onze ( Allaahu Ta`alas ) beschikking kwam en de oven ( van het schip ) overkookte, zeiden Wij ( Allaahu Ta`ala ):
- Belaad het met van alles twee stuks, paarsgewijs, en met jouw familie behalve over wie al sprake geweest is en met wie geloven, maar slechts weinigen geloofden met hem.
- En wanneer jij met hen die bij jou zijn op de boot plaats genomen hebt, zeg dan:
Lof zij Allaahu Ta`ala die ons van de mensen die onrecht plegen gered heeft.
En zeg:
- Mijn Heer, geef mij een gezegend onderkomen. U bent de beste van hen die een onderkomen geven.
En Noeh (as) zei:
- Gaat aan boord. In Allaahu Ta`alas naam zal het ( schip ) afvaren en afmeren. Mijn Heer is vergevend en barmhartig.
Noeh (as) had een zoon die tot de ongelovigen behoorde en ( toen ) het ( schip ) weg voer met hen ( Noeh (as), de gelovigen en de dieren ) door golven als bergen en riep Noeh (as) naar zijn zoon die apart stond:
- Mijn zoon!. Kom met ons aan boord en wees niet één van de ongelovigen.
Hij ( de zoon van Noeh (as) ) zei:
- Ik zal een onderkomen op een berg vinden die mij tegen het water zal beschermen.
Hij ( Noeh (as) ) zei:
- Tegen Allaahu Ta`alas beschikking is er vandaag geen beschermer behalve voor hen met wie Hij erbarmen heeft.
En de golven kwamen tussen hen beiden en zo werd hij ( de zoon van Noeh (as) ) één van de verdronkenen.
Noeh (as) was er droevig om zijn zoon. Het was zijn eigen zoon. Hij wilde zijn zoon op de oordeelsdag redden. Hier op aarde had hij zijn zoon niet kunnen redden. Maar zijn zoon bleef hardnekkig weigeren.
En er werd gezegd:
- O, aarde, slik je water in en o hemel, droog op, en het water na af. De beslissing was gevallen en het ( schip ) kwam op de Djûd vast te zitten. En er werd gezegd:
- Weg met de mensen die onrecht plegen.
En Noeh (as) riep tot zijn Heer en zei:
- Mijn Heer, mijn zoon behoort tot mijn familie; Uw toezegging is de waarheid en U bent de wijste van hen die oordelen.
Hij ( Allaahu Ta`ala ) zei:
O Noeh (as), hij behoort niet tot jouw familie. Hij is ( een toonbeeld van ) ondeugdelijk handelen. Vraag mij niet iets waarvan jij geen kennis hebt. Ik vermaan je niet tot de onwetenden te behoren.
Hij ( Noeh (as) ) ( kreeg spijt en ) zei:
- Mijn Heer, ik zoek bij U bescherming dat ik niets vraag waarvan ik geen kennis van heb. En als U mij niet vergeeft en erbarmen met mij hebt, dan behoor ik tot de verliezers.
En tot hem werd gezegd:
- O Noeh (as), ga van boord in vrede die van Ons komt en met zegeningen voor jou en voor gemeenschappen van hen die bij jou zijn. Er zijn ook gemeenschappen die Wij laten genieten, maar dan treft hen een pijnlijke bestraffing van Ons.
Zij ( de ongelovigen van het volk van Noeh (as) ) betichtten hem toen van leugens, maar Wij redden hem en wie met hem in het schip waren en Wij maakten hen tot opvolgers. Maar Wij lieten hen die Onze tekenen loochenden verdrinken.
Wa'l hamdulillaahi Rabbi'l `aalamien