Hoofdstuk 14.
Beschrijving van ons reisje
(De zesde klas maakt een schoolreisje naar Amsterdam. Ze
gaan met de trein.)
(...)
Plotseling
stak Lena haar hoofd om 't hoekje. Ze wees naar een paar
hooioppers buiten in de weiden en ze vroeg: "Meester, wat
zijn dat?"
"Maar Leentje, weet je dat niet eens?" vroeg de meester,
met een knipoogje naar ons. "Dat zijn de overgebleven hutten
van de Germanen. Die hebben daar vroeger in gewoond.
Nietwaar, Toon?"
"Ja meester, natuurlijk!" zei ik.
"Och," zei Lena met een verbaasd gezicht. Ze trok haar
hoofd weer terug. Maar even later hoorden we een daverend
gelach in de meisjesafdeling. En meteen kwam het hoofd van
Lena weer te voorschijn.
"'t Is geeneens waar," zei ze . "'t Zijn gewone
hooibergen. Voor de koeien. Om in de winter op te eten.
Mevrouw zegt het. U weet er niets van!"
|