|
Uit goede bron vernomenDe films die Hollywood nu al bijna honderd jaar aan een stuk uitbraakt, zitten onvermijdelijk gevangen in een eeuwige pendelbeweging. Zelfs wie denkt met iets volledig nieuws op de markt te komen, grijpt in feite terug naar gedachtengoed dat al lang voor hem ontgonnen werd. Ook de makers van Alien vonden het warme water niet uit. Zij grepen vooral terug naar monster- en sciencefictionfilms uit de gouden jaren vijftig. De (vaak vergeten) bronvermelding van de Alien Trilogy ligt dan ook verankert in de geschiedenis van de monsterfilm, de creature feature. Vele critici wijzen er namelijk op dat de Alien Trilogy in feite veel dichter bij horror aanleunt dan bij zuivere sciencefiction. En zoals het in filmland de gewoonte is, heeft ook het monsterfilmgenre door de jaren heen zijn specifieke wetten en conventies ontworpen. Een monsterfilm begint altijd in relatieve rust en kalmte. Die initiele toestand van vrede wordt plotseling verstoord door een monster, dat slechts trapsgewijs en stelselmatig aan de toeschouwer onthuld wordt. Eerst krijgt hij een oog of tand te zien, vervolgens een stuk van het lichaam of tentakel, en pas op het laatst, wanneer de helden van de film (meestal een gespierde held gekoppeld aan een mooie vrouw) de strijd met het gedrocht aangaan, wordt het hele monster in volle glorie over het doek gesmeerd. Wanneer het dan uiteindelijk overwonnen wordt, keert de rust terug. Op dat moment worden de helden echter meestal geconfronteerd met de magna mater, de moedergodin (in het geval van Alien: The Queen). Als ook die gedood is, kunnen held en heldin in elkaars armen vallen (en elkaar uitgebreid beginnen zoenen). Er wordt een poortje naar een eventuele sequel opengelaten, als de toeschouwer op de achtergrond nog een glimp van een overlevend monsterexemplaar kan opvangen. Ziehier het immer weerkerende recept van de monsterfilm. De herkomst van het monster is meestal onbekend. Het kan gaan om een gemuteerd dier of een genetisch gemanipuleerde mens, om een buitenaards wezen, of eender welk onnatuurlijk (maar nooit bovennatuurlijk) wezen. Filmmakers hebben monsters vaak gebruikt om een morele les of boodschap in hun film te steken. De mensheid heeft dan ook zoveel om mee te knoeien: ze kan dieren uit de prehistorie klonen (Jurassic Park), experimenteren met de wetenschap (Tarantula), beunhazen met radioactiviteit (Them!) of de oorlog gebruiken ten dienste van de overheid (The Blob). Het monster staat dan symbool voor de schuld van de mens tegenover zichzelf en de natuur. Het monster hoort natuurlijk thuis in een hele resem horrorfilms, maar maakt ook vaak zijn opwachting in de schemerzone van sciencefiction en fantasy. In het SF-genre verschijnt het monster meestal in de gedaante van een extra-terrestrial, een wezen dat van buitenaardse afkomst is en geconfronteerd wordt met de mensheid. In het fantasygenre vindt men meestal fabelwezens terug, die in de lijn liggen van de monstruositeiten die de klassieke oudheid onveilig maakten (de Cerberus, de Minotaurus - noem maar op). De ultieme les die meestal in een monsterfilm verscholen ligt, is dat ons tijdperk van zogenaamde rede en orde helemaal niet zo veilig is als we wel denken. Chaos, destructie en anarchie liggen overal op de loer om te bewijzen dat de mens niet alle touwtjes in handen heeft. In termen van de Zwitserse dieptepsycholoog Carl Gustav Jung zouden we kunnen stellen dat het een inbreuk van archetypes is in een wereld waar die niet aanvaard worden; een gedachte die goed tot uiting komt in de film Forbidden Planet uit 1956, een van de allervroegste inspiratiebronnen voor de Alien-films. Forbidden Planet wordt wel eens omschreven als The Tempest in Space. Shakespeares magisch eiland is hier in de ruimte gesitueerd op de planeet Altair-4, waar het uitspansel groen is, het zand roze en waar er twee manen zijn. Prosperus is hier de gekke geleerde Morbius; Prospero's dochter Miranda wordt hier Altaira. De geest Ariel wordt in Forbidden Planet gesymboliseerd in het vriendelijke robotje Robby (die zo bekend werd dat hij zijn eigen film kreeg: The Invisible Boy, 1957). Het drietal wordt op hun planeet bedreigd door het het archetypische monster Caliban. De meeste filmencyclopedieen situeren het ontstaan van de monsterfilm als echt genre in de jaren vijftig, uitgerekend het decennium dat ook het sciencefiction-genre een nieuwe impuls kreeg (zie later). Vanzelfsprekend komen monsters in allerlei aard ook al voor in veel oudere films. The Lost World uit 1925 had het bijvoorbeeld al over prehistorische overlevingen; King Kong uit 1933 vormde een bedreiging voor de mensheid en het kwaad werd ook geincarneerd in klassiekers als Dracula (de wezens uit Alien worden soms wel eens vergeleken met vampirische entiteiten), het Monster van Frankenstein en The Mummy. Maar pas in de jaren vijftig was er echt sprake van een min of meer gecanoniseerd genre, dat zijn eigen conventies begon te bepalen, en zijn invloed zou uitoefenen op films als Alien. De eerste echte monsterfilm was The Thing (From Another World) uit 1951, een film waar Alien heel veel aan ontleend heeft. The Thing wordt in het algemeen beschouwd als een van de beste SF-films ooit gemaakt en is gebaseerd op een verhaal van pulpschrijver John W. Campbell, die het eerst publiceerde onder zijn pseudoniem Don A. Stuart. Hoewel Christian Nyby als regisseur in de credits vermeld staat, is men er van overtuigd dat de film eigenlijk van de hand is van producer Howard Hawks. The Thing speelt zich af op de Noordpool, waar een groep legermensen onder leiding van Air Force Officer captain Pat Hendry naar Polar Expedition Six reizen, een groep wetenschappers die het poolgebied in kaart aan het brengen zijn. Hendry en zijn mannen hebben echter vernomen dat er in deze omgeving een crash is geweest, vermoedelijk van een ruimteschip. Hun vermoeden lijkt juist, maar als ze het schip uit het ijs willen halen door middel van enkele bommen, wordt het hele schip vernield. De groep keert terug naar de basis, waar ze, vastgevroren in het ijs, nog iets anders ontdekken: een alien. Ze bevrijden het ding, maar het kan ontsnappen. Tenslotte slaagt de groep er in het te elektrokuteren. De meeste mensen zullen dit verhaal kennen van John Carpenters The Thing uit 1982. Carpenter bleef getrouwer aan het originele verhaal, waarin het monster kan muteren in alle mogelijke vormen. Het neemt ook de gestalte aan van de soldaten zelf, en aldus wordt de centrale vraag wie mens is en wie alien. Het is precies dit obsederende thema dat ook prominent aanwezig is in de Alienfilms, en dan vooral in het derde deel. The Thing uit 1951 boorde ook een typisch thema door de jaren vijftig aan, het conflict tussen het leger en wetenschap, dat ook tot uiting kwam in monsterfilms als The Beast From 20.000 Fathoms (1953), Gojira (1954), Them! (1954) en Tarantula (1955). De boom van monsterfilms explodeerde op het einde van de jaren vijftig, toen ook Roger Corman zich met het genre ging bemoeien. Hij draaide Attack of the Crab Monsters en Fiend Without a Face (1957). Deze laatste film, geregisseerd door Arthur Crabtree, wordt ook als een voorbeeld van Alien beschouwd. De film is gebaseerd op het verhaal The Thought Monster van Amelia Reynolds Long, dat al in 1930 verscheen in Weird Tales. Het gaat over een oude en gekke wetenschapper, die per ongeluk enkele creaturen ontwerpt, die louter uit energie bestaan. In het begin zijn de monsters onzichtbaar: ze boren gaatjes in de hals van hun slachtoffers en zuigen diens hersenen leeg. In een walgelijke climax materialiseren de creaturen zich in gigantische hersenkwabben. Eind jaren vijftig verschenen ook nog andere monsterfilms, zoals I Married A Monster From Outer Space, The Blob, en The Fly. De film King Kong bracht een belangrijke variatie in het genre. In plaats van afschuw, wekt het monster hier medelijden, droefheid en begrip op. Dit was ook het geval in sommige Frankensteinfilms, in The Phantom of the Opera, The Creature from the Black Lagoon (1954) en The Quatermass Xperiment/The Creeping Unknown (1955). De achterliggende gedachte in deze stroming van monsterfilms is, dat er een monster in elk van ons schuilt (uitstekend uitgewerkt in Alien³). The Quatermass Xperiment was van invloed voor de Alienfilms, zoals blijkt uit de inhoud: een ruimteschip keert terug naar de aarde, met slechts een overlevende. Die blijkt echter een alien met zich mee te dragen en transformeert zelf langzaamaan in een monster. The Quatermass Xperiment was in feite gebaseerd op een succesvolle BBC-serie en kende drie sequels, waarvan de eerste Enemy From Space was. It! The Terror From Beyond Space uit 1958 van sci-fi schrijver Jerome Bixby heeft net dezelfde verhaallijn: een ruimteschip keer terug van Mars met daarin de enige overlevende van een missie. Hij wordt ervan beschuldigd zijn crewleden te hebben vermoord, maar de echte moordenaar is een monster, dat zich nog steeds schuilhoudt in het ruimteschip. Alien leende veel van deze film, die zelf gebaseerd was op Van Vogts The Black Destroyer uit 1939. De meest frappante vergelijking is wel de eindscene, waarin de alien via een luchtsluis het heelal ingeblazen wordt. De regisseur van It! The Terror From Beyond Space, Edward Cahn, ging zelfs zo ver dat hij Ridley Scott bij de release van Alien van plagiaat beschuldigde. De man ving echter bot. Van Vogt kwam er beter vanaf. Hij sleepte de makers van Alien voor de rechter omdat het gelijkenissen vertoont met zijn eigen verhaal Discord in Scarlet uit 1939. De zaak werd voor de rechtbank geregeld en Van Vogt was 50.000 dollar rijker. Enemy From Space boorde een nieuw thematisch element aan in de monsterfilms, namelijk dat het buitenaardse wezen zich kon vervormen in de gedaante van een mens. Dit thema kwam tot uiting in It Came From Outer Space (1953), Invaders From Mars (1953), I Married a Monster From Outer Space (1958) en vooral Terrore Nello Spazio uit 1965. Deze Amerikaans/Spaans/Italiaanse samenwerking, in Amerika beter bekend als Planet of the Vampires of The Demon Planet, is gebaseerd op een Italiaans verhaal van Renato Pestriniero en werd geregisseerd door Mario Bava, een regisseur die door zijn barokke, donkere, erotische en soms sadomasochistische thema's in eigen land een cultstatus wist te verwerven. De visuele intensiteit van Terrore Nello Spazio verraadt overigens zijn achtergrond als cameraman. Astronauten landen op een voor hen onbekende planeet, waar ze elkaar zonder enige reden vermoorden. Drie lichamen worden begraven, maar herrijzen uit de dood, bezeten door buitenaardse geesten. De enige overlevende van het drama vliegt het ruimteschip terug naar de aarde en brengt zo de aliens in de bewoonde wereld. Het was vooral de scene waarin de bemanning op de vreemde planeet een oud ruimteschip ontdekken, dat een grote inspiratiebron was voor Ridley Scotts Alien-film. Nog een belangrijke film met het alien-in-ons-thema was Invasion Of the Body Snatchers uit 1956, waar de aanwezigheid van aliens mensen tot gevoelloze machines maakten. Het is niet toevallig dat in deze film een sterk politieke ondertoon aan de grondslag ligt: de angst voor het onpersoonlijke communisme. In de jaren zestig daalde de populariteit en kwaliteit van de monsterfilms, op de klassieker The Birds van Alfred Hitchcock na. Het was wachten tot 1968 eer het genre een nieuwe energiestoot kreeg bij monde van George A. Romero. Hij creeerde een nieuwe icoon in de monsterfilms: dat van de wetenschappelijk gemanipuleerde zombies, die haast letterlijk de beschaving zoals we ze kennen wegvreten. Night of the Living Dead (door Romero gedraaid voor 150.000 dollar) opent op een kerkhof, waar twee mensen aangevallen worden door vreemde oude mannen. Ze vluchten een oud huis in, waar nog andere mensen zich schuilhouden. Via het tv-nieuws vernemen ze dat de oude mannen geen ontsnapte psychopaten zijn, maar zombies, lijken die uit de dood zijn opgestaan. De zombies kregen een rijke metaforische betekenis en Romero breidde zelf twee sequels aan Night of the Living Dead: Dawn of the Dead (1978) en Day of the Dead (1985). In de jaren zeventig werd het Wraak van de Natuur thema immens populair, met weinig aan de verbeelding overlatende titels als Frogs (1972), Night of the Lepus (1972), Squirm (1976), The Giant Spider Invasion (1975), Phase IV (1974), Bug (1975) Kingdom of the Spiders (1977), Piranha (1978) en - natuurlijk - Stephen Spielbergs klassieker Jaws (1975). Maar ook de meer traditionele monsters maakten in de jaren zeventig terug hun opwachting: Death Line (1973) en It's Alive (1974) brachten weer enkele meer sympathieke monster op het witte doek. Ook David Cronenberg trad op de voorgrond met monsterfilms als The Parasite Murders (They Came From Within, Shivers, 1974), Rabid (1976) en The Brood (1979). The Parasite Murders gaat over een wetenschapper die een parasiet weet te ontwikkelen, die - wanneer ingeplant bij een mens - seksuele driften veroorzaakt. Deze eerste commerciele film van David Cronenberg bleef niet zonder invloed voor de eerste Alien. De release van de eerste Alien-film was in 1979, een kanteljaar in de geschiedenis van de monsterfilms. De film was zowel artistiek als commercieel een gigantisch succes en zette grote productiemaatschappijen ertoe aan hun eigen creature feature te gaan produceren. Natuurlijk werd Alien niet alleen beinvloed door hogervermelde monsterfilms. De film is ook veel schatplichting aan enkele klassiekers uit het sciencefiction-genre. Net als het monsterfilmgenre kende sciencefiction zijn grote boom in de jaren vijftig (vroegere SF-films als Melies Voyage dans La Lune uit 1902 of Metropolis uit 1926 laten we hier buiten beschouwing, omdat ze nauwelijks van invloed waren op Alien). De eerste SF-films uit de jaren vijftig waren Rocketship X-M en Destination Moon. Vooral die laatste film was succesvol en zette aan tot releases van space-opera's als The Day the Earth Stood Still (1951), When Worlds Collide (1951), Invaders From Mars (1953), War of the Worlds (1953), Riders to the Stars (1954), The Conquest of Space (1955), This Island Earth (1955) en Earth versus The Flying Saucers (1956). Deze eerste films brachten de buitenaardse wezens naar de aarde - waarschijnlijk meer om budgettaire dan om ideologische redenen. Eind jaren vijftig sloten monsterfilms en SF-films de handenin elkaar, meestal in het goedkope B-circuit, met prenten als Attack of the Crab Monsters, The Incredible Shrinking Man, Quatermass 2, The Monolith Monsters (allen 1957), The Fly, The Blob, I Married a Monster From Outer Space (allen 1958). Vier belangrijke SF-films werden in 1959 geproduceerd: Journey to the Center of the Earth, The World, The Flesh and the Devil en On the Beach. In de jaren vijftig kwam er ook veel SF vanuit Japan, dat steunde op het succes van Gojira (Godzilla) uit 1954. De meeste producties kwamen van de beroemde Toho studio's, die ook de alien-invasion-film Chikyu Boiegun maakte (The Mysterians, 1957). In de jaren zestig bleef SF in de cinema vrij populair, zonder dat er nieuwe tendenzen waar te nemen vielen. Bekend werden films als The Time Machine (1960), The Absent-Minded Professor (1961, binnenkort te zien als de Disney-remake Flubber), Fantastic Voyage (1966), en Roger Cormans X The Man With the X-Ray Eyes (1963). In Frankrijk kende in de jaren zestig de zogenaamde New Wave Cinema een grote bloei, met maatschappij-kritische inslag: La Jetee van Chris Marker (1963), Alphaville van Jean-Luc Godard (1965) en Fahrenheit 451 van Francois Truffaut (1966). Het belangrijkste jaar in de geschiedenis van het SF-genre was ongetwijfeld 1968, toen naast Barbarella, Charly, Night of the Living Dead, Planet of the Apes, Countdown, The Illustrated Man, The Lost Continent en The Monitors, ook 2001: A Space Odyssey het daglicht zag. De superieure film van Stanley Kubrick naar de novelle van Arthur C. Clarke zou vele latere SF-films beinvloeden, waaronder ook de Alien Trilogy. De film was als eerste uitermate metafysisch en pessimistisch en draait rond de aanwezigheid van een onverklaarbare monoliet. De boordcomputer HAL9000 beivloedde in grote mate het karakter van de Company-robot Ash uit Alien en de computer die het ruimteschip bestuurd, Mother. Het is Mother die door The Company de opdracht heeft gekregen een alien mee naar huis te brengen als studiemateriaal voor de biologische wapenindustrie. Het was een heel decennium lang wachten vooraleer de genre een nieuwe prikkel zou krijgen. Dat was vooral te danken aan de opkomst van de speciale effecten. In 1977 verschenen Star Wars en Close Encounters of the Third Kind. Star Wars gaf een nieuwe impuls aan de space opera; terwijl Spielberg het thema van de vriendelijke alien weer introduceerde; een thema dat hij later met nog meer succes zou uitwerken in E.T.: The Extraterrestrial (1982). Ook in 1978 zou Superman het daglicht zien, dat de aanzet zou geven tot een heel eigen franchise van sterkemannenfilms. In de jaren zeventig werd de mensheid overvallen door de angst dat de technologie de macht van de mens zou overnemen. Dat thema - dat ook al tot uiting kwam in de figuur van HAL uit 2001: A Space Odyssey - vinden we onder meer terug in films als Colossus, The Forbin Project (1969), waar een computer de macht over de mens neemt; Sleeper (1973), waar een machine op hol slaat; Killdozer (1974), waar een bulldozer het heft in eigen handen neemt; Futureworld (1976), waar robotten de mens vernietigen; Demon Seed (1977), weer over computers; The China Sydrome (1979), waar een nucleaire ramp de mensheid bedreigd; La Mort En Direct (1979), waar de ogen van een journalist camera's blijken te zijn; en tenslotte Dark Star uit 1974. Het was vooral deze film die Scotts Alien uit 1979 in grote mate beinvloedde. Dark Star was het regiedebuut van John Carptenter. De film, die een waar cultsucces werd, was eerst gedraaid als een drie kwartier durende film, geschoten op 16mm door enkele studenten van de universiteit van California. Pas toen producer Jack H. Harris met meer geld over de brug kwam, kon van het project een langspeelfilm gemaakt worden. De film voert de bemanning van een ruimtependel ten tonele, dat oneindig doorheen het heelal zweeft, op zoek naar planeten die vernietigd moeten worden met enkele ingenieuze bommen. Naarmate de film - die ook wel wordt omschreven als Waiting for Godot in Space - vordert, zien we hoe de omstandigheden van de crew verslechteren. Er dreigt een bom spontaan te ontploffen en ook de boordcomputer is helemaal op hol geslagen. De beste scenes van de film concentreren zich rond een soort huisdier-alien die de bemanning aan boord nemen, en de geruchten doen de ronde dat schrijver Dan O'Bannon deze scenes eerst voor Alien in zijn hoofd had. Het thema van technologie en mens komt natuurlijk ook tot uiting in H.R. Gigers biomechanoids, die het product zijn van de kruising tussen lichaam en technologie. Begin jaren zeventig kwam ook de laatste echt groots opgezette SF-film uit zijn generatie: Solaris, de eerste film van Andrei Tarkovsky. Het verhaal, oorspronkelijk een roman van Stanislaw Lem, gaat over een psycholoog die naar het ruimtestation Solaris wordt gezonden om enkele mysterieuze sterfgevallen te onderzoeken. Eens op Solaris aangekomen, ontdekt hij het ontstaan van bovennatuurlijke krachten. De jaren zeventig werden tenslotte (zoals eerder vermeld) afgesloten met een korte en hevige kaakslag van bigbudget sciencefictionfilms, met Star Wars, Close Encounters Of The Third Kind, Star Trek: The Motion Picture en Alien. Elk van deze films zou van uitzonderlijk belang blijken voor de jaren tachtig en negentig en talloze imitaties en navolgers in zijn kielwater meezuigen. Over de klonen van Alien leest u elders veel meer. |
|