In deze beknopte geschiedenis worden de
belangrijkste films, personen, organisaties, tijdschriften en cijfermatige gegevens
vermeld. Dit is verdeeld over drie perioden: 1895-1940,1940-1945 en 1945 tot heden. Daarnaast
een blik op de impulsen voor de toekomst. Ook worden de 100 bestbezochte Nederlandse films op een rij gezet, aangevuld met de top 20 filmbezoek door de jaren heen in Nederland (internationaal
inclusief nationaal). Tot slot worden een aantal uitspraken over de Nederlandse
filmwereld vermeld.
Op de plaats van de documentaire in de Nederlandse filmwereld wordt slechts zijdelings
ingegaan, daar dit buiten het kader van de opzet valt.
Op zaterdag 28 december 1895 werd door de gebroeders Lumière te Parijs, in het souterrain du Grand Café op de boulevard des Capucines 14, de eerste openbare filmvoorstelling gegeven. Lange tijd heeft men aangenomen dat de gebroeders Lumière de eerste filmvoorstelling in Europa op hun naam hebben staan, echter de gebroeders Skladanowsky uit Berlijn waren twee maanden sneller; de allereerste filmvertoning in Europa vond plaats op 1 november 1895 in het beroemde Berlijnse variété-theater Wintergarten. Als bewijs daarvan is er een advertentie in de 'Berliner Lokal-Anzeiger'. De 'Levende photographie door middel van de cinematograaf' van Auguste en Louis Lumière was in Nederland drie maanden later voor het eerst te zien in de Amsterdamse Kalverstraat. Vanaf 10.00 uur op donderdag 12 maart 1896 konden de Nederlandse bezoekers gaan kijken. Het winkelpand in de Kalverstraat bleef overigens maar geopend tot 31 mei 1896. De eerste vaste bioscoop in ons land werd op 9 juni 1896 geopend in Scheveningen: de Cinématographe Lumière. Omstreeks half juli 1896 dook de eerste Nederlandse reisbioscoop op. Evenals in het buitenland het geval was, leidde de film in de beginjaren een zwervend leven, langs variété-theaters, kermissen en tijdelijk ingerichte 'bioscoopzaaltjes' in cafés en leegstaande panden. In de periode tot 1903 trok een tweetal films vanwege hun onderwerp zeer de aandacht van het Nederlandse publiek, te weten DE INHULDIGINGSFEESTEN TE AMSTERDAM (1898) en DE AFFAIRE DREYFUS (1899). Terwijl de meeste exploitanten filmpjes van buitenlandse origine vertoonden, blijken er toch al in 1896 Nederlandse filmpjes te zijn opgenomen. Christiaan Slieker vertoonde al zeker omstreeks oktober 1896 opnamen die waren gemaakt door de Amsterdamse fotograaf M.H. Laddé (schoonzoon van J.W. Merkelbach). Drie werken die hoogst waarschijnlijk het werk van Laddé zijn, zijn: ZWEMPLAATS VOOR JONGELINGEN TE AMSTERDAM (1896), SPELENDE KINDEREN (189?) en GESTOORDE HENGELAAR (komische scène) (189?). Na 1903 waren films populair waarin een achtervolging voorkwam. Tot dat genre behoorden onder andere AH! DIE OSCAR (1905) en DE MÉSAVONTURES VAN EEN FRANSCH HEERTJE ZONDER PANTALON OP HET STRAND VAN ZANDVOORT (1905), beide gemaakt door de Albert Frères (Albert & Willy Mullens). Tot op heden is DE MÉSAVONTURES VAN EEN FRANSCH HEERTJE ZONDER PANTALON OP HET STRAND VAN ZANDVOORT het vroegste bewaard gebleven Nederlandse speelfilmpje.
De opkomst van de vaste bioscoop in een groot aantal steden in Nederland rond 1910 bleef niet zonder gevolgen voor de reisbioscoop. Het publiek koos massaal voor de vaste bioscopen. De overstap die de film in de periode 1910-1914 van de kermis naar het alledaagse leven maakte, verliep niet geheel zonder problemen: het aantal bioscopen nam explosief toe. Afgezien van de algemene culturele schok die de opkomst en expansie van de vaste bioscoop teweegbracht, waren er ook meer specifieke bezwaren. Deze hadden met name betrekking op de aard van de vertoonde films en het ontbreken van enige restrictie wat de toegang betreft. Vooral vanuit katholieke hoek werd tegen de ontwikkelingen op filmgebied stelling genomen. Met het uitvaardigen van regels betreffende de toegangsleeftijd voor bioscoopbezoek en de introductie van keuringscommissies kwam de bioscoop voorlopig in rustiger vaarwater terecht. De onderlinge concurrentie bracht na verloop van tijd het aantal bioscopen meer in overeenstemming met de daadwerkelijke filmbelangstelling. De filmbranche stabiliseerde zich, mede onder invloed van de Eerste Wereldoorlog. De alarmkreten uit de wereld van theater en concert namen af. Alles wees erop dat de film, twintig jaar na de eerste voorstellingen, als een normaal maatschappelijk verschijnsel was geaccepteerd. De jaren waarover het integratieproces zich uitstrekt beslaat de periode 1896-1918, dat wil zeggen: vanaf het moment dat in Nederland de eerste filmvoorstelling werd gegeven tot het moment waarop de Bond van Exploitanten van Nederlandsche Bioscooptheaters werd opgericht. Met deze laatste gebeurtenis kwam een einde aan de periode van 'biospioniers'.
Tuschinski zette in 1921 zijn bioscooppaleis in de Amsterdamse Regulierbreestraat neer. Op vrijdag 21 oktober 1921 werd de bioscoop Tuschinski feestelijk geopend voor genodigden en autoriteiten.
Binnen de Nederlandse filmgeschiedenis neemt de Filmfabriek Hollandia van Maurits Herman Binger (1868-1923) een uiterst belangrijke plaats in. De periode van haar bestaan (1912-1923) wordt onder meer gekenmerkt door een continue produktie gedurende een groter aantal jaren, een vaste kern spelers, een ruime export en samenwerking met het buitenland. De films werden langer, zodat verhaal en personages beter konden worden uitgediept, al werd het tempo langzamer. Het bioscoopprogramma dat tot dan toe had bestaan uit een aantal korte films, werd steeds vaker een hoofdfilm met een voorprogramma. Gevolg van de langere films was ook een hogere prijs -zowel voor de produktie als voor exploitatie- waardoor meer publiciteit van groot belang werd. Het was vooral door de bezielende leiding van directeur/regisseur Binger dat de Filmfabriek Hollandia in korte tijd opklom tot grote beroemdheid en Haarlem tot een soort Nederlands Hollywood maakte. Na de dood van Maurits Binger aan kanker in Duitsland op 9 april 1923 ging Hollandia failliet en werd het personeel ontslagen. Toch was hiermee geen eind gekomen aan de produktie van Nederlandse speelfilms. Nog voor het eind van dat zelfde jaar verrees op de puinhopen van Hollandia de Dutch Film Company, onder leiding van D. Sluizer. Er waren twee regisseurs aan verbonden; Alex Benno voor de lichte kost en Theo Frenkel sr. voor de meer serieuze films. Alex Benno bleef trouwens tijdens het korte bestaan van deze firma ook met zijn Actueel Film aan de slag.
Andere belangrijke regisseurs, naast Benno en Frenkel sr., in de jaren tien en twintig waren Louis H. Chrispijn sr., Johan Gildemeyer, B.E. Doxat-Pratt en Adriënne Solser. De Engelsman B.E. Doxat-Pratt werd in 1919 naar Haarlem gehaald om ook in Engeland succes te verkrijgen met Hollandiaprodukties, die weliswaar goed, maar te continentaal waren voor Engeland. In de films onder regie van B.E. Doxat-Pratt werden de hoofdrollen steeds meer gespeeld door Engelse acteurs en actrices en de Nederlanders verschoven naar het tweede plan.
Tussen 1922 en 1926 ontstonden ook acht Nederlands-Duitse co-produkties. Zeven van die films werden door Nederlanders geregisseerd. Vier hadden een door een Nederlander geschreven scenario en in vijf gevallen was de literaire bron een verhaal, roman of toneelstuk van een Nederlander. De technici waren in hoofdzaak Duitsers. In alle acht traden zowel Nederlandse als Duitse spelers op.
De actrice Adriënne Solser was gedurende
de jaren twintig ook actief als regisseur van een hele reeks Jordaankluchten. Dit als
enige vrouw in een mannenwereld. Er zijn twee volledige films bewaard gebleven: BET, DE KONINGIN VAN DEN JORDAAN
en BET NAAR DE OLYMPIADE. Beiden bevinden zich in het archief van het Filmmuseum. Deze zijn in de jaren negentig regelmatig vertoond met piano- en orgelmuziek plus explicatie en zang van de actrice Jet Pit (als Adriënne Solser). Op die manier vertoond - zoals Adriënne Solser dat zelf ook deed - zijn de films
een goed voorbeeld van Jordanees volkstoneel.
De belangrijkste acteurs/actrices uit de tijd van de zwijgende film
waren Annie Bos, Lola Cornero, Louis Bouwmeester, Willem van der Veer, Esther de Boer-van
Rijk, Jan van Dommelen, Adelqui Migliar, Louis Davids, Vera van Haeften, Adriënne Solser,
Paula de Waart, Evelyn Brent en Erna Morena. Hieronder zitten een paar buitenlandse
sterren (Migliar, Cornero, Brent), daar de zwijgende film geen taalprobleem kende. Annie
Bos was één van de eerste filmsterren. Nederlands eerste kindsterretje was Renée
Spiljar; zij heeft in tenminste tien films gespeeld.
Uitgebreid onderzoek naar de stomme films is moeilijk, daar er nog maar weinig van over zijn. De oorzaak van het verloren gaan van de films ligt in de specifieke eigenschappen van het filmmateriaal (nitraatfilm was brandbaar, niet duurzaam) en de toenmalige houding ten opzichte van film (film heeft een tijdelijke, economische waarde, is een gebruiksgoed). Daardoor zijn kranten en tijdschriften een meer continue bron.
De jaren dertig brachten voor de internationale filmindustrie en de filmkunst ingrijpende veranderingen met zich mee. Daarbij speelden drie factoren van zeer verschillende aard een rol: de intrede van de geluidsfilm vanaf 1928, de langdurige economische crisis die volgde op de beurskrach van New York in oktober 1929 en de nationaal-socialistische dictatuur in Duitsland na Hitlers Machtübernahme van 30 januari 1933. De komst van het geluid bracht een beperking van de exportmogelijkheden met zich mee, vooral in een klein taalgebied als Nederland zouden de verhoogde produktiekosten bij afnemende uitvoermogelijkheden een ongunstig effect hebben, juist ook in deze door economische crisis geteisterde periode.
Toen de geluidsfilm tegen het eind van de jaren twintig de wereld begon te veroveren, was er van een Nederlandse speelfilmindustrie nauwelijks sprake. Tussen eind 1930 en begin 1934 ging er slechts één echt Nederlandse film in première: de zwijgende film ZEEMANSVROUWEN in 1930. Hoewel er eind 1932 in Nederland vrijwel geen theater te vinden was dat niet was uitgerust voor het vertonen van geluidsfilms, hoorde het publiek in de geïmporteerde films geen Nederlands, maar Amerikaans en Duits spreken. In juli 1931 verschenen wel de eerste geluidsfilm-journalen van Polygoon en Orion-Profilti in de bioscoop. De geluidsfilm TERRA NOVA uit 1932 heeft door ruzie in de produktie nooit een openbare vertoning beleefd (tot in 1994).
Op 4 januari 1934 ging de eerste speelfilm van eigen bodem en in de eigen taal in première: WILLEM VAN ORANJE. Tussen begin 1934 en begin 1940 gingen 37 avondvullende speelfilms in première, waaronder 6 Nederlandse versies van buitenlandse films. Ter vergelijking: Zweden, ook een land met een klein taalgebied, produceerde tussen 1930 en 1940 maar liefst 270 geluidsfilms. De opbloei van de Nederlandse speelfilm in 1934 is primair veroorzaakt door de komst van de geluidsfilm. De emigranten hebben de opkomst van de Nederlandse speelfilmindustrie van begin af ondersteund. Het is vooral aan hun aanwezigheid en medewerking te danken dat de filmproduktie in 1934 kon worden voortgezet.
Naast de kleine studio's onstonden in snel tempo ook grote speelfilmstudio's: Cinetone in Duivendrecht (opgericht in 1933 door Isodoor en Jules Biederman) en Filmstad Wassenaar van Loet C. Barnstijn, geopend in 1935. De films uit de jaren dertig spelen voornamelijk op herkenbare, Nederlandse locaties en houden zich bezig met onderwerpen uit de eigen geschiedenis en ervarings- of verbeeldingswereld of worden ingebed in een Nederlands milieu. Slechts enkele films hebben niet duidelijk betrekking op Nederland, bijvoorbeeld de detectivefilm HET MYSTERIE VAN DE MONDSCHEINSONATE (1935), of ze hebben een 'onnederlands' gegeven zoals DE SPOOKTREIN (1939). Aan alle Nederlandse speelfilms, behalve BLOKKADE, hebben 'buitenlanders' achter de coulissen meegewerkt. Van de in totaal 37 speelfilms werden er 21 door buitenlanders en dan voornamelijk emigranten geregisseerd. Vijf Nederlandse regisseurs, die na een korter of langer verblijf in de Duitse toneel en filmwereld naar Nederland waren teruggekeerd, droegen zorg voor de regie van elf andere films: Jaap Speyer, Ernst Winar, Gerard Rutten, Simon Koster en Haro van Peski. Nederlandse regisseurs met filmervaring in eigen land waren met name Alex Benno en Jan Teunissen.
Slechts bij 4 van de 37 films werd de camera eigenhandig bediend door een Nederlander; Henk Alsem bij OP STAP en KERMISGASTEN en Otto van Neyenhoff bij JONGE HARTEN. Onder de geëmigreerde cameralieden was Eugen Schüfftan de begaafdste en Akos Farkas, schoonzoon van Loet C. Barnstijn, de drukst bezette: elf films nam hij op. Hoezeer de gemoederen verhit raakten door de vele buitenlanders bij de Nederlandse films bleek bij de opnamen van DE BIG VAN HET REGIMENT, eind 1934. Voor de film waren vier emigranten gecontracteerd. Dat ging enige Nederlandse filmtechnici te ver. Na langdurig onderhandelen werd een compromis gevonden: de vier buitenlanders mochten blijven, maar ze moesten worden bijgestaan door Nederlanders als assistent. Die gang van zaken werd een standaardprocedure. Alleen regisseurs waren vrijgesteld van deze regel.
De Nederlandse regering bemoeide zich nauwelijks met film. De regering beschouwde film evenwel als een particuliere onderneming. Zij subsidieerde produktie noch afzet en nam geen maatregelen tegen buitenlandse concurrentie. Slechts op één gebied liet zij van zich horen en wel als controlerende instantie, niet als stimulerende. Op 14 mei 1926 verscheen de 'Wet ter bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop'/'Bioscoopwet' in het Staatsblad. Zij trad in werking op 1 maart 1928 en is onveranderd van kracht gebleven tot 1977, afgezien van een periode tijdens de oorlog. De Bioscoopwet stelde slechts als norm dat een film niet in strijd met de goede zeden of openbare orde mocht zijn. De filmkeuring had overigens alleen betrekking op openbare voorstellingen. De moraal in de jaren dertig was tamelijk streng. Een ontblote knie, zoals in 1936 in de film LENTELIED, was voldoende om de film een paar centimeter in te korten.
De nauwe binding tussen toneel en film doet zich in de Nederlandse speelfilm van de jaren dertig nog veel sterker gevoelen dan in andere landen. Dat lag ten dele aan het geringe aantal professionele Nederlandse filmacteurs. Een reden is ook zeker de populariteit van binnen- en buitenlandse toneelstukken die als uitgangspunt dienden voor een groot aantal geluidsfilms.
De belangrijkste acteurs/actrices van de jaren dertig waren: Lily Bouwmeester, Fien de la Mar, Louis en Henriëtte (Heintje) Davids, Herman Bouber, Sylvian Poons, Johan Kaart jr., Cor Hermus, Jan van Ees, Jopie Koopman en Rini Otte. Coen Hissink speelde vele rollen in de periode 1915-1938. Lily Bouwmeester werd ruim vijftig jaar later uitgeroepen tot 'beste actrice van voor de Tweede Wereldoorlog'. De koning van de filmmuziek in de jaren dertig was Max Tak.
De Nederlandse (film)pers was voor de oorlog een afspiegeling van de verschillende groeperingen in de 'verzuilde' Nederlandse samenleving. Film werd als amusement gezien en amusement had voor alle zuilen iets verdachts. 'De Bioscoop-Courant' is het eerste Nederlandse filmblad, het eerste nummer verscheen op 27 september 1912 voor het eerst en hield eind 1919 op te verschijnen. 'De Kinematograaf' verscheen van 24 januari 1913 tot 1919. Beide bladen kregen hun opvolgers. 'De Kinematograaf' werd voortgezet als het blad 'De Film', dat een jaar later een afscheiding kreeg in het door ex-redacteur K.J. Nieuwenhuis opgerichte tijdschrift 'Film en Bioskoop'. 'De Bioscoop-Courant' werd in 1920 opgevolgd door 'Kunst en Amusement', dat tot 26 maart 1927 zou verschijnen. Vanaf februari 1918 gaf Sijthoff ook het eerste Nederlandse filmblad voor een groot publiek uit: 'De Film-Wereld'. Één van de oprichters daarvan was Pier Westerbaan. Eind 1922 verliet hoofdredacteur Pier Westerbaan 'Kunst en Amusement' (opgericht 1920 - het tijdschrift zou wegkwijnen in 1927) om het eigen weekblad 'Nieuw Weekblad voor de Cinematografie' op te richten. Dit tijdschrift zou tot in de jaren zeventig (vanaf 1965 zonder het voorvoegsel 'Nieuw') blijven verschijnen, om op 12 december 1976 een geruisloze dood te sterven. Het tijdschrift 'De Rolprent' bestond van 1925-1927. Het blad 'Film' van Max de Haas verscheen alleen in 1927.
Tegen het eind van de jaren twintig kwam er enige beweging in de houding van de verstarde media. Een belangrijke gebeurtenis daarbij was de verschijning van het tijdschrift 'Filmliga', dat vanaf 1927 artikelen op hoog niveau publiceerde, zij het ook voor een beperkte kring van kunstenaars en intellectuelen. De redactie werd gevormd door Menno ter Braak, Joris Ivens, Leo Jordaan, Henrik Scholte en Constant van Wessem. Vooral de Nederlandse documentaire film heeft een duidelijke artistieke impuls gekregen vanuit de Filmliga. Het katholieke maandblad 'Filmfront' verscheen in 1936. Vanaf mei 1937 verscheen 'Het witte doek'. In 1938 fuseerden de twee bladen tot 'Katholiek Filmfront' dat door de Duitse bezetters later verboden zou worden.
De belangrijkste recensenten waren Janus van Domburg (bij het katholieke tijdschrift 'De Nieuwe Eeuw' en de katholieke dagbladen 'De Maasbode' en 'De Tijd'), Leo J. Jordaan (bij de liberale weekbladen 'De Groene Amsterdammer' en de 'Haagsche Post') en Menno ter Braak. Bij het liberale 'Algemeen Handelsblad' besprak Piet Kloppers meestal de nieuwe films. Ellen Waller is vanaf de jaren dertig tot begin jaren negentig actief geweest als filmcritica; o.a. bij 'NRC Handelsblad' en 'de Filmkrant'.
Nederlandse films bereikten in beperkte
mate het buitenland. Enkele kopieën bereikten Nederlands-Indië en een enkele keer kwam
een film ook in West-Indië terecht, maar in de meeste gevallen bleven de voorstellingen
beperkt tot de koloniale kringen van de Nederlandse clubs. Voor zover na te gaan werden
Nederlandse geluidsfilms ook in Zuid-Afrika nauwelijks geëxploiteerd. Slechts in
Vlaanderen bereikten enkele films ook de commerciële bioscoop. Nauwkeurige statistische
gegevens over het bioscoopbezoek in de jaren dertig bestaan niet, maar in het algemeen
geldt dat na 1930 het bioscoopbezoek daalde en vanaf 1935 weer omhoog ging. De
verbazingwekkende bloei van de Nederlandse film juist tijdens de crisisjaren is niet een
op zichzelf staand iets; gaat het slecht met de economie, dan gaat het goed met de
filmindustrie. Enerzijds wensten de mensen te ontsnappen aan de doffe ellende van hun
dagelijks bestaan en de film bood hen daartoe de gelegenheid. Het waren derhalve
aanvankelijk louter komedies die geproduceerd werden. Anderzijds kan het kapitaal dat
braak ligt omdat grote investeringen op lange termijn niet gedaan worden, geïnvesteerd
worden in het maken van films, een relatief goedkoop produkt dat via een uitgekiend
systeem winst kan opleveren. Er worden dan reeksen van goedkope films gemaakt, waarvan er
altijd wel één succes heeft, zodat de producent met de winst hiervan de verliezen op de
andere films terugverdient. De belangrijkste verklaring voor de bloei van de Nederlandse
film in de jaren dertig is echter de al eerder genoemde grote schare buitenlanders die in
de Nederlandse filmindustrie werkzaam waren. De drie grootste publiekssuccessen waren DE
JANTJES, PYGMALION en ERGENS IN NEDERLAND. Bij de filmcritici vielen DOOD WATER,
LENTELIED, JONGE HARTEN en KOMEDIE OM GELD in goede aarde.Ter afsluiting van dit globale
overzicht tot 1940 een overzicht van bioscopen en bioscoopbezoek in Amsterdam en Nederland
1916-1939 (tabel 1).
Tabel 1:
Bioscopen en bioscoopbezoek in Amsterdam en Nederland 1916-1939
Amsterdam | Amsterdam | Amsterdam | Nederland | Nederland | |
---|---|---|---|---|---|
Jaar | aantal bioscopen | aantal verkochte toegangsbewijzen x 1000* | bruto recettes x fl. 1000* | aantal bioscopen** | aantal verkochte toegangsbewijzen x 1 miljoen |
1916 | 24 | 3797 | 1121 | . | 15 |
1917 | 24 | 4513 | 1429 | . | 18 |
1918 | 24 | 4739 | 1767 | 210-240 | 19 |
1919 | 24 | 5401 | 2770 | 210-240 | 21 |
1920 | 24 | 5845 | 3649 | 210-240 | 23 |
1921 | 24 | 5504 | 3794 | 210-240 | 22 |
1922 | 26 | 6564 | 4274 | 230-260 | 26 |
1923 | 26 | 6236 | 4354 | 230-260 | 25 |
1924 | 26 | 6330 | 4377 | 230-260 | 25 |
1925 | 26 | 6182 | 4113 | 230-260 | 25 |
1926 | 26 | 7029 | 4479 | 230-260 | 28 |
1927 | 27 | 6970 | 4547 | 240-270 | 28 |
1928 | 26 | 7042 | 4549 | 240-270 | 28 |
1929 | 28 | 7287 | 5029 | 273 | 29 |
1930 | 28 | 7746 | 5222 | 280 | 30 |
1931 | 28 | 7046 | 4869 | 293 | 28 |
1932 | 28 | 6602 | 4218 | 316 | 26 |
1933 | 32 | 6602 | 4014 | 314 | 26 |
1934 | 33 | 7316 | 4184 | 312 | 29 |
1935 | 35 | 8413 | 4048 | 334 | 33 |
1936 | 37 | 9135 | 4228 | 348 | 36 |
1937 | 37 | 9242 | 4151 | 351 | 37 |
1938 | 37 | 9692 | 4359 | . | 38 |
1939 | 37 | 10351 | 4540 | 363 | 40,4 *** |
Bronnen:
* Statistisch Jaarboek Amsterdam, 1916-1939
** vanaf 1929: Naam- en Adreslijsten NBB
*** Jaarverslag NBB 1939, p.6
De Duitsers maakten op 10 mei 1940 een abrupt einde aan een eindelijk van de grond gekomen Nederlandse speelfilmproduktie. Op 8 mei 1940 was er nog een Nederlandse filmstaf met regisseur Gerard Rutten naar Brussel gegaan, waar de komedie VAN 'T EEN KOMT 'T ANDER zou worden opgenomen. De Amsterdamse bioscoop Tuschinski werd omgedoopt tot Tivoli, omdat de Duitsers de naam Tuschinski te joods vonden klinken. De Cinetone-studio's en Filmstad werden gebruikt voor Duitse produkties. Er zijn in Nederland tussen 1941 en 1944 achttien Duitse speelfilms opgenomen. De oorlogsperiode was -hoe cru ook- de beste tijd voor Cinetone. Er werd niet op geld gekeken. Onder die 18 speelfilms onder andere de superproduktie REMBRANDT van regisseur Hans Steinhoff ; een film waarvan de boodschap luidde dat Nederlands beroemdste schilder (gespeeld door Eswald Balser) het werken onmogelijk werd gemaakt door de joden. Op 17 maart 1944 ging in Amsterdam en Den Haag de Polygoon/Profilti-produktie DRIE WEKEN HUISKNECHT in première, de eerste en laatste speelfilm die in Nederland onder oorlogsomstandigheden tot stand kwam. Op 4 september 1944 kwam er een abrupt einde aan de UFA periode. Toen de paniek van Dolle Dinsdag was weggeëbd kwamen de Duitsers terug om het bedrijf te verplaatsen naar Duitsland om zo het bedrijf zeker te stellen. Loet C. Barnstijn's Filmstad in Wassenaar had de oorlog niet overleefd ten gevolge van een bombardement in april 1944. In de oorlogsjaren zijn er 32 bioscopen verwoest, waaronder het Rembrandtspleintheater (eigendom van het Duitse UFA filmbedrijf), dat volledig uitbrandde na een brandbomaanslag gepleegd door de verzetsgroep rond Gerrit Jan van der Veen in januari 1943. Vooral het Rotterdamse en Nijmeegse bioscoopbedrijf werd zwaar getroffen.
Jan Teunissen (regisseur van WILLEM VAN ORANJE) werd tijdens de oorlog de centrale figuur die alle touwtjes in handen had (onder andere leider van het Filmgilde van de Kultuurkamer, dat in september 1942 met het eigen blad 'Film en kultuur' kwam), met als gevolg dat hij na de bevrijding tot nationale zondebok voor de film werd. Toch stond Teunissen open voor anderen; door zijn invloed werd een Joodse filmimporteur niet naar Polen gedeporteerd.
In de oorlog zijn ongetwijfeld plannen
gemaakt voor de toekomst van de Nederlandse film. Wat die plannen precies inhielden is
niet bekend.
Tabel 2:
Bioscoopbezoek in Nederland van 1940-1943
Jaar | Aantal bezoekers |
---|---|
1940 | 33,9 miljoen |
1941 | 31,3 miljoen |
1942 | 42,9 miljoen |
1943 | 55,4 miljoen |
1944 | . |
In de loop van 1944, het jaar waarin de geallieerde legers het zuiden van het land veroverden en in het bijzonder de door de grote rivieren en de zee omsloten provincies het bij de Duitsers moesten ontgelden, daalt het bioscoopbezoek in ieder geval in het bezette gebied tot nul. Derhalve ontbreekt een statistisch landelijk cijfer over 1944.
*Bron: Nederlandse Bioscoopbond 60 jaar : een documentaire over de Nederlandse Bioscoopbond en het daarin georganiseerde film- en bioscoopbedrijf / J. Th. van Taalingen (1978).
Na 1941 neemt het bioscoopbezoek zeer krachtig toe. Kennelijk was 'men' over de eerste schrikreactie heen en was de behoefte aan wat afleiding bij alle oorlogsellende sterk toegenomen. De omstandigheid, dat men het voornamelijk met Duitse films moest doen als uitvloeisel van het verbod van de vertoning van films uit geallieerde landen, nam men maar voor lief. De populariteit van de Duitse films beperkte zich in hoofdzaak tot musicals, operettefilms, produkties van min of meer historische aard en komedies, dat wil zeggen films waarin de actuele problemen van oorlog en politiek geen rol speelden.
Zowel bij de Nederlandse Bioscoop Bond als bij de overheid groeide na de oorlog het besef dat de Nederlandse filmproduktie niet geheel aan het vrije spel der economische krachten kon worden overgelaten. De korte films, voor het merendeel documentaires, bepaalden voorlopig het gezicht van de Nederlandse films. Vier ervan (met als onderwerp verwoesting en wederopbouw) circuleerden verplicht door de bioscopen. Het filmjournaal van Polygoon/Profilti bereikte met steun van de overheid spoedig een hoog niveau. In 1948 kon de in de oorlog geheel verwoeste filmstudio van Cinetone in Duivendrecht weer in gebruik genomen worden, maar de speelfilm kwam niet van de grond. Voor Cinetone dat al in 1938 een keer failliet was gegaan en toen verkocht werd aan M. Wolf uit Den Haag, viel tenslotte op 5 januari 1987 definitief het doek. De produktie van documentaires oogstte intussen successen in het buitenland (onder andere een Academy Award (Oscar) voor GLAS van Bert Haanstra in 1958).
In de jaren vijftig waren DE DIJK IS DICHT (1950), STERREN STRALEN OVERAL (1953) en CISKE DE RAT (1955) en FANFARE (1958) speelfilms die veel succes hadden.
Op 8 november 1956 werd de Stichting Productiefonds voor Nederlandse Films opgericht met als doel: 'het bevorderen van de Nederlandse filmproductie in het algemeen en de productie van Nederlandse speelfilms in het bijzonder, in hoofdzaak door het scheppen van financieel gunstige voorwaarden voor de continuïteit van die productie en wat verder voor dit doel bevorderlijk is' (artikel 2 van de statuten). Het ministerie van CRM (later WVC, thans OCW) werkt in het Productiefonds (thans Nederlands Fonds voor de Film) samen met de Nederlandse Bioscoopbond (later: Nederlandse Federatie voor de Cinematografie). Bijna alle na-oorlogse speelfilms hebben van dit fonds geprofiteerd. Enige uitzonderingen zijn bijvoorbeeld EEN OCHTEND VAN ZES WEKEN, BLUE MOVIE, DE PEETMOEDER en MAX & LAURA & HENK & WILLIE.
In 1958 werd de Nederlandse Filmacademie opgericht. Deze zorgde voor een grote stimulans. Belangrijke daaraan afgestudeerde regisseurs (eerste lichting) zijn: Pim de la Parra, Wim Verstappen, Frans Weisz, Adriaan Ditvoorst en Nikolaï van der Heyde. Mede onder invloed van de Franse 'nouvelle vague' begonnen leerlingen van de de Filmacademie eind 1962 hun eigen filmblad 'Skoop'. 'Skoop' verscheen voor het eerst in 1963 en zou tot en met februari 1993 verschijnen. Initiatiefnemers waren Pim de la Parra en Wim Verstappen. In 'Skoop' werd afgerekend met de traditionele filmkritiek die zich door zijn conservatisme geen raad wist met alle vernieuwingen. Aan 'Skoop' gingen vele filmtijdschriften vooraf. Na de oorlog verscheen het katholieke 'Film en Kunst' (1946), later eerst 'Parterre' geheten en vervolgens weer 'Katholiek Filmfront'. Voorjaar 1948 werd het blad opgeheven. Op 5 mei 1948 verscheen een nieuw tijdschrift in het kader van de Belgisch-Nederlandse samenwerking. Het blad heette weer 'Filmfront', dat in 1949 fuseerde met het Vlaamse 'Filmstudieën'. Het tijdschrift stopte in december 1950. A. van Domburg en B.J. Bertina kunnen gelden als de voornaamste katholieke filmcritici.
In januari 1948 verscheen voor het eerst het 'Critisch Filmbulletin' van P.J. van Mullem. Dit blad zou 18 jaar lang verschijnen.
In januari 1952 begon het katholieke 'Filmforum', dat jarenlang toonaangevend is geweest. Het blad werd gesubsidieerd door de overheid en het aantal abonees overschreed enige tijd de 5.000, drong op naar de 7.000. In april 1965 gingen 'Filmforum' (14e jaargang) en het 'Critisch Film- en televisiebulletin (18e jaargang) samen; het blad zou onder de naam 'Critisch Filmforum' nog tot september 1969 verschijnen, daarna ging het op in 'Skoop'. In november 1968 ontstaat het tijdschrift 'Skrien'. De redactie bestond uit Ruud Bishoff, Annette Apon en Carel Donck; allen Filmacademiestudenten. De eerste jaren was het tijdschrift sterk politiek gericht. In tegenstelling tot 'Skoop', waar de filmbeschouwingen en interviews vooral gericht waren op het filmaanbod in de bioscoop, concentreerde 'Skrien' zich op het alternatieve filmgebeuren. In de jaren zeventig volgden 'Filmfan' en 'Première'. Beide bladen hielden echter geen stand. Van 'Filmfan' verschenen 12 nummers tussen november 1972-april 1975. Van september 1978-maart 1982 (toen inmiddels al als bijlage van de 'Haagse Post') verscheen het voor het grote publiek geschreven tijdschrift voor de tweede periode. 'Première' hield het langer vol: van 1978 tot en met 1986. Eind 1982 verscheen 'Versus, kwartaalschrift voor film en opvoeringskunsten' voor het eerst. 'Versus' was een in principe vier keer per jaar verschijnend filmwetenschappelijk tijdschrift in boekvorm dat vertalingen van artikelen, didactische teksten en filmanalyses bevatte. 'Versus' was een publicatieplatform voor filmkundigen. In 1995 verscheen het laatste nummer. Tot en met 1990 verscheen 'Film informatie en documentatie' (FID). Dit was een losbladige uitgave, oorspronkelijk een coproductie van een katholieke en protestante vereniging voor filmvorming, dat de credits en een recensie gaf van elke film die in Nederland werd uitgebracht. Het 'Jaarboek Film/Nederlands Jaarboek Film/Filmjaarboek'(1981-heden), die naast alle in Nederland uitgebrachte films ook overzichtsartikelen bevatte, verschijnen -na een paar jaar pauze- weer jaarlijks.
Pim de la Parra en Wim Verstappen hielden ook warme pleidooien voor een continue filmproduktie. Alleen hiermee zou de Nederlandse filmsituatie wezenlijk verbeterd kunnen worden. Tot dan toe was iedere produktie te veel een incidentele gebeurtenis geweest.
De komst van Pim de la Parra en Wim Verstappen zorgde voor die continuïteit in de Nederlandse filmproduktie; van 1965-1975 maakten zij 13 lange speelfilms met hun produktiemaatschappij 'Scorpio Films'.
De belangrijkste speelfilmproducent in de periode 1935-1960 was Rudolf (Rudi) Meyer (1901-1969), die o.a. DE KRIBBEBIJTER (1935) produceerde.
Tot de succesvolste films van de jaren zestig behoren DE ZAAK MP (1960), DE OVERVAL (1962) en ALLEMAN (1963). In de jaren vijftig en zestig behoorden Kees Brusse en Bernhard Droog tot de meest populaire acteurs. Belangrijke vernieuwende speelfilms eind jaren zestig waren EEN OCHTEND VAN ZES WEKEN, HET GANGSTERMEISJE en PARANOIA.
Weliswaar kwamen er veel nieuwe produkties uit van jonge regisseurs (de eerste generatie/eerste golf/nieuwe golf), maar er was weinig waardering bij het grote publiek en men kwam vaak niet uit de kosten. De meeste jonge filmmakers gingen zich daarop aan de markt aanpassen en brachten commercieel meer in de belangstelling liggende produkties uit. Op die manier verlegden bijvoorbeeld Pim de la Parra en Wim Verstappen de grens in de Nederlandse film met het eerste filmbloot in BLUE MOVIE.
1971 was hèt Nederlandse filmjaar, een keerpunt in de Nederlandse filmgeschiedenis. Van de 20 bestbezochte films waren er 4 Nederlands (WAT ZIEN IK, BLUE MOVIE, MIRA en DANIëL op respectievelijk nummer 1, 2, 4 en 19). Sinds 1971 is, met vallen en opstaan, bewezen dat Nederland op filmgebied geen volstrekt achtergebleven gebied meer is. Het vermaledijde geluid is verbeterd, het beeld is behoorlijk goed geworden en er zijn acteurs gekomen die weten dat camera's andere eisen stellen dan toneelzalen. Vooral het trio Paul Verhoeven (regisseur)/Rob Houwer (producent)/Gerard Soeteman (scenarioschrijver) brachten sindsdien commercieel succesvolle produkties uit.
In 1971 opent Pieter Goedings het 'alternatieve' theater annex distributiekantoor 'The Movies'. In de zomer van 1972 organiseerde de gemeente Rotterdam een internationale filmweek met films waar commerciële filmimporteurs en distributeurs geen brood in zagen. Dit initiatief was zo'n succes dat in hetzelfde jaar de oprichting van Film International Rotterdam werd aangekondigd. Als onderdeel van de Rotterdamse Kunststichting kreeg Film International de taak regelmatig een filmfestival te organiseren, films te behouden voor distributie in ons land en in Rotterdam een filmhuis op te zetten. Het eerste filmhuis kwam in januari 1973 tot stand in Utrecht ('t Hoogt), waar Film International organisator Huub Bals toen ook nog werkzaam was. In 1972 ontstond in Amsterdam de 'alternatieve' distributeur Fugitive Cinema Holland. Cinemien werd in 1975 -het internationale jaar van de vrouw- opgericht, met als doel de aankoop en verhuur van uitsluitend door vrouwen gemaakte films te verzorgen. Februari 1974 werd de vereniging 'Het Vrije Circuit' opgericht door een aantal filmhuispioniers en redacteuren van het tijdschrift 'Skrien'. Het Vrije Circuit stelde zich, tot de opheffing in 1984, ten doel om de niet-commerciële produktie, distributie, vertoning en consumptie van films te bevorderen. Het succes van de filmhuizen en daarmee de toegenomen belangstelling voor de kunstzinnige film was het begin van het einde van Het Vrije Circuit. De NBB gebruikte Het Vrije Circuit als proeftuin. Andersom schroomden de filmhuizen niet langer om commerciële films te programmeren en boden niet commerciële distributeurs hun 'grotere' films aan bij commerciële vertoners. Met de NBB als tegenstander zag Het Vrije Circuit ook haar bestaansrecht verdwijnen. Met de professionalisering van de grote filmhuizen -sindsdien omgedoopt in filmtheaters- ontstond een verschil in belangen tussen succesvol en kleinschalig binnen de alternatieve sector. Deze interne tegenstelling was de genadeklap voor Het Vrije Circuit, dat in april 1984 werd opgeheven.
Na een periode van stabilisatie (1971 tot 1976) begon er steeds meer te veranderen. Vaste teams vielen uit elkaar, zoals De la Parra en Verstappen, Verhoeven en zijn producent Rob Houwer, Frans Weisz en zijn producent Rob du Mée. Daarnaast verschenen steeds meer nieuwe regisseurs als Jos Stelling, Ate de Jong, Nouchka van Brakel en Otto Jongerius (de 'tweede' generatie). Voor de nieuwkomers werd het extra moeilijk; de expansie van de Nederlandse filmmarkt is beperkt.
Vanaf de jaren zeventig kunnen Rob Houwer en Matthijs van Heijningen tot Nederlands belangrijkste producenten gerekend worden.
In de jaren zeventig waren films als BLUE MOVIE (1971), WAT ZIEN IK? (1971), TURKS FRUIT (1973), HELP, DE DOKTER VERZUIPT! (1974), KEETJE TIPPEL (1975) en SOLDAAT VAN ORANJE (1977) de grote publiekstrekkers.
Sedert de jaren zeventig zijn ook in Nederland vrouwelijke filmregisseurs meer op de voorgrond getreden dan voordien het geval was. Nouchka van Brakel, Annette Apon, Marleen Gorris, Hedy Honigmann, Digna Sinke en Mady Saks zijn de produktiefste; zij hebben ieder minstens drie speelfilms op hun naam staan.
De jeugdfilm had vanaf het begin van de vijftiger jaren tot in de jaren tachtig een zeer belangrijke steun aan Henk van der Linden, die meer dan dertig middagvullende produkties op zijn naam heeft staan. Sinds 1972 specialiseerde ook Karst van der Meulen zich in dit aparte en vrij unieke genre. In de jaren tachtig begon Ben Sombogaart met het maken van jeugdfilms.
Hoewel in 1931 al de eerste silhouetfilm werd uitgebracht, DE MOORD VAN RAEMSDONCK van regisseur Otto van Neyenhoff, duurde het tot 1983 voor de eerste lange animatiefilm ALS JE BEGRIJPT WAT IK BEDOEL van Rob Houwer en Bjørn Frank Jensen in première ging. Voor de Tweede Wereldoorlog waren bij de Nederlandse animatiefilm de Hongaar George Pal en de Belg George Debels van groot belang voor de continuïteit. Het tijdvak 1940-1970 wordt vrijwel geheel beheerst door Joop Geesink (met onder andere Loeki de Leeuw) en Marten Toonder (met onder andere Tom Poes). In de jaren zeventig en tachtig zijn Ronald Bijlsma, Niek Reus, Paul Driessen, Co Hoedeman, Gerrit van Dijk, de Oscar winnende Deen Børge Ring, Monique Renault, Jacques Verbeek en Karin Wiertz toonaangevend. In 1970 ging de lange poppenfilm ONKRUIDZAAIERS IN FABELTJESLAND in première. De Stichting Holland Animation is de instelling die de animatiefilm promoot.
De experimentele Nederlandse cinema begint in de jaren zestig met Johan van der Keuken (vanaf 1960), Frans van de Staak (vanaf 1964/1965), Barbara Meter (vanaf 1966), Frans Zwartjes (vanaf 1968) en Paul de Mol (vanaf 1969). In de jaren zeventig en tachtig volgden Paul de Nooijer (vanaf 1972), Annette Apon en Eric de Kuyper (vanaf 1982).
In 1984 richtte producent Laurens Geels met regisseur Dick Maas het filmproductiebedrijf First Floor Features op. Het duo bezorgde Nederland de succesvolle Familie Flodder (3 films en televisieserie), AMSTERDAMNED en ook Van Warmerdams ABEL en DE NOORDELINGEN, LANG LEVE DE KONINGIN! van Esmé Lammers plus Mike van Diems Oscar-winnende KARAKTER. Met hun productiemaatschappij First Floor Features produceerden ze twintig films. De twee producenten maakten in 1986 een vliegende start met ABEL en FLODDER. Het succes van FLODDER wisten ze daarna nooit meer te evenaren, maar de familie Flodder was in de jaren negentig de finaciële kurk waarop First Floor Features dreef. In 1991 bouwden Geels en Maas in Almere een groot studiocomplex. Zeven jaar na de opening werd de studio verkocht aan het NOB, omdat er geen opnamen gemaakt werden door (buitenlandse) producenten. Het floppen van Dick Maas' DOWN zorgde in 2002 voor een breuk tussen de producenten. Maas trok zich terug en het floppen van RESISTANCE van Todd Komarnicki zorgde voor de grootste flop uit Geels' carrière. Dit was de molensteen die First Floor Features in financiële problemen bracht.
Sinds eind jaren tachtig worden door Pim de la Parra, Paul Ruven en nog enkele andere regisseurs met jonge, enthousiaste acteurs films gemaakt op basis van een minimaal budget, de 'minimal movies'. Hierbij is men niet afhankelijk van de grillen van de fondsbesturen, noch van die van de commercie. LOST IN AMSTERDAM en de al eerder genoemde MAX & LAURA & HENK & WILLIE zijn voorbeelden van een minimal movie.
Midden jaren negentig kwam een nieuwe lichting jonge regisseurs naar voren, die met geringe (eigen) middelen opvallende films maakten. Hiertoe behoren o.a. Robert Jan Westdijk (ZUSJE, SIBERIA) en Eddy Terstall (HUFTERS EN HOFDAMES, BABYLON en DE BOEKVERFILMING).
Tot de succesvolste films van de jaren tachtig en negentig behoren: SPETTERS (1980), IK BEN JOEP MELOEN (1981), EEN VLUCHT REGENWULPEN (1981), CISKE DE RAT (1984), SCHATJES (1984), FLODDER (1986), HECTOR (1987), AMSTERDAMNED (1988), FLODDER IN AMERIKA (1992), FILMPJE! (1995) en ABELTJE (1998).
Tussen alle Nederlandse regisseurs neemt Fons Rademakers een bijzondere positie in. Hij heeft een respectabele lijst films op zijn naam gebracht over een langere periode. Kenmerkend is dat zij voor het overgrote deel zijn gebaseerd op Nederlandse literaire werken. Zijn DE AANSLAG ontving als eerste Nederlandse speelfilm een Academy Award (Oscar) voor de beste niet-Amerikaanse film van 1986.
De gemiddelde Nederlandse regisseur, uit een totaal van 900, is anno 2003 44 jaar oud, besteedt zestig procent van zijn tijd aan zijn vak en verdient 31.000 euro bruto per jaar. Dat blijkt uit het onderzoek 'Zijn we in beeld?' van de IVA Tilburg.
Als belangrijkste gezichtsbepalers van de
Nederlandse film in de jaren zeventig en tachtig kunnen Jeroen Krabbé, Rutger Hauer (tot
zijn vertrek naar de Verenigde Staten), Monique van de Ven, Willeke van Ammelrooy, Kitty
Courbois, Thom Hoffman, Peter Faber, Rijk de Gooyer, Reneé Soutendijk en Derek de Lint
genoemd worden. In de jaren negentig zijn de nieuwe
Nederlandse sterren niet zozeer bekend door hun filmrollen, maar meer door hun
verschijning in de soap-RTL4-televisieserie 'Goede Tijden, Slechte Tijden'; Antonie
Kamerling, Katja Schuurman en Babette van Veen. Van deze drie door de televisie bekend
geworden namen heeft alleen Antonie Kamerling een redelijk aantal filmrollen op zijn naam
gezet. Veel filmmuziek in de jaren zeventig en
tachtig werd gecomponeerd door Ruud Bos, Rogier van Otterloo, Lodewijk de Boer, Loek
Dikker en Hennie Vrienten (laatstgenoemde vanaf midden jaren tachtig). Ook na de oorlog zijn er verschillende
buitenlanders bij Nederlandse films betrokken geweest (o.a. Rotha, Staudte, Jacobi,
Gréville), echter niet op dezelfde schaal als in de jaren dertig. Ook kwam het voor dat
Nederlanders hun opleiding in het buitenland kregen (Rob Houwer in Duitsland, Fons
Rademakers in Frankrijk en Italië), na de oprichting van de Nederlandse Filmakademie nam
dit aantal echter af. In toenemende mate gingen Nederlandse filmers die in eigen land
waren opgeleid films maken. Internationaal leverde Nederland enkele
bekwame technici (o.a. cameramannen Jan de Bont, Robby Müller en Theo van de Sande),
enige filmsterren (o.a. Sylvia Kristel, Monique van de Ven, Renée Soutendijk, Maruschka
Detmers, Johanna ter Steege, Willeke van Ammelrooy, Rutger Hauer, Johan Leysen, Derek de
Lint en Jeroen Krabbé) en regisseurs (Paul Verhoeven, Ate de Jong). Op buitenlandse filmfestivals speelt
Nederland op speelfilmgebied geen rol van betekenis; toch hebben op de drie belangrijkste
filmfestivals (Venetië - Gouden Leeuw, vanaf 1932, Cannes - Gouden Palm, vanaf 1946,
Berlijn - Gouden Beer, vanaf 1950) een paar films behoord tot de officiële selectie en
enkele wonnen ook de hoofdprijs. De selectie van Nederlandse films blijft getalsmatig
echter achter bij die uit andere kleinere landen zoals Zweden, Portugal, Denemarken of
Hongarije. Veel Nederlandse films worden op bestaande
teksten (romans, in mindere mate toneelstukken) gebaseerd, sommige stellen het
volkskarakter aan de orde (ALLEMAN), andere bevatten sex-scènes en een aantal zijn puur
op entertainment gericht (DE LIFT), maar het is niet zo dat er geen Nederlandse films
gemaakt worden, waarin belangrijke problematiek behandeld wordt (zie bijvoorbeeld DE
AFSTAND, GEBROKEN SPIEGELS). Evenzo blijkt het publiek niet alleen naar de bioscoop te
gaan om films met sex erin te zien. Met films als MARIKEN VAN NIEUMEGHEN (1974), ELCKERLYC
(1975) en REMBRANDT FECIT 1669 (1977) heeft Jos Stelling ertoe bijgedragen dat ook de
Nederlandse cultuurgeschiedenis op het witte doek kwam. Het belangrijkste onderwerp in Nederlandse
films is de Tweede Wereldoorlog. ERGENS IN NEDERLAND uit 1940 ging over het leven in
Nederland tijdens de mobilisatie-periode. Na de oorlog, in 1948, verscheen als eerste
lange oorlogsfilm NIET TEVERGEEFS. In totaal zouden ruim twintig films volgen. Kees van
Dams doctoraalscriptie geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht behandelt deze
thematiek onder de titel '"Van reconstructie naar interpretatie" : over het
beeld van de bezettingstijd in Nederlandse speelfilms' (1988). De belangrijkste scenarioschrijvers zijn
Gerard Soeteman en Jan Blokker. Jan Blokker is daarnaast ook bestuurslid van het
Nederlands Filmmuseum en voorzitter van het Productiefonds voor Nederlandse films geweest.
Geoffrey N. Donaldson is een van de
weinigen die systematisch onderzoek heeft gedaan naar de eerste jaren van de
speelfilmindustrie. Hierover heeft hij met name in 'Skrien' nogal eens gepubliceerd (onder
andere in de rubriek 'Wie is wie in de zwijgende film'). Simon van Collem heeft tot zijn
overlijden in 1989 ruim dertig jaar informatie gegeven over film. Bij de VPRO heette zijn
filmprogramma 'De oude draaidoos', bij de AVRO 'Avroskoop' en bij de TROS 'Simonskoop'.
Ook publiceerde Simon van Collem drie boeken: 'Uit de oude draaidoos' (1959), 'Sterren
kijken' (1965) en 'De sterren kunnen me nog meer vertellen' (1988). In 1992 werd de Nederlandse Bond van
Bioscoop- en Filmondernemingen omgezet in de Nederlandse Federatie voor de Cinematografie.
Op 1 november 1993 ging het Nederlands
Fonds voor de Film van start, met als eerste directeur Ryclef Rienstra. Dit nieuwe fonds
is een fusie tussen de Stichting Productiefonds voor Nederlandse Films (bestaand vanaf 8
november 1956) en de Stichting Fonds voor de Nederlandse Film (kortweg: Filmfonds,
bestaand vanaf 11 oktober 1983). Dit fonds kreeg 2,3 miljoen gulden extra van minister
Hedy d'Ancona van (destijds) WVC naast de opgetelde subsidies van het Productiefonds en
Filmfonds. Het totaalbedrag kwam daarmee op 16 miljoen gulden. Het Filmfonds kent drie
subsidies: de scenariosubsidie (rond de vijfentwintigduizend gulden), de
realiseringssubsidie (paar ton tot ruim een miljoen) en de afwerkingssubsidie voor de
afwerking in het laboratorium. Naast dit nieuwe Nederlands Fonds voor de
Film zijn er voor de Nederlandse filmfinanciering nog het CoBO-fonds, Stimuleringsfonds en
één van de omroepen. De omroepen kunnen als co-producent een beroep doen op het
Coproduktiefonds Binnenlandse Omroep en het Stimuleringsfonds Culturele Omroepprodukties.
Als er dan nog geld ontbreekt kunnen de producenten op zoek gaan naar subsidiegevers over
de grens. Bijvoorbeeld door de uitzendrechten te verkopen aan de BRT of er een
co-produktie van te maken met een Belgische of Duitse co-producent. Ook de Europese Unie
en de Raad van Europa (EURIMAGES) hebben geld beschikbaar voor film. Om dit Europese geld
te verdienen moet het project aan een aantal voorwaarden voldoen, bijvoorbeeld dat het
door twee of meer Europese landen gecoproduceerd wordt en dat de film in die landen wordt
uitgebracht. Naast het gebrek aan geld liggen de
problemen in de Nederlandse filmwereld vooral in: De twee belangrijkste festivals waar
Nederlandse films vertoond (kunnen) worden zijn de Nederlandse Filmdagen/Nederlands Film
Festival (vanaf 1981) en het Filmfestival Rotterdam (vanaf 1972). Vanaf september 1999
vindt in Vlissingen en Middelburg het Film by the sea filmfestival plaats. Film by the sea
meent dat naast het International Film Festival Rotterdam -waar vooral arthouse films
staan geprogrammeerd- en het Nederlands Film Festival -waar overwegend Nederlandse
producties te zien zijn- plaats is voor Film by the sea. Een festival waar commerciële
producties naast art-films worden vertoond, ongeacht land van herkomst. Op dit moment zijn er in Nederland naast
'Skrien' nog twee andere filmtijdschriften voor een groter publiek; 'de Filmkrant' en
'Preview'. 'De Filmkrant' verschijnt sinds april 1981 iedere maand. Deze krant met brede
formule (korte en lange artikelen, recensies, achtergrondartikelen en interviews) is
gratis mee te nemen bij vele theaters. 'Preview' was tot de komst van 'Take One'
(verscheen van april 1993 tot en met december 1994) in de MGM-bioscopen te krijgen, daarna
hadden alleen niet-MGM bioscopen het blad nog. Na het verdwijnen van 'Take one' zijn de
MGM-bioscopen (inmiddels Pathé Cinemas) 'Preview' ook weer gaan verspreiden. 'Movie' en
'Movies' streden korte tijd beiden voor een vaste plaats op de Nederlandse bladenmarkt.
Aanvankelijk was er alleen het blad 'Movie' (sinds december 1997), maar na onenigheid viel
het tijdschrift uiteen in twee bijna identieke titels. 'Movies' ging al snel ter ziele.
'Movie' verdween ook vrij snel. Holland Film Promotion is de instelling die
Nederlandse films in het buitenland promoot; in 1996 is zij geïntegreerd met het
Filmfonds. Drie archieven beheren een grote collectie
Nederlandse audiovisuele materialen; het Nederlands Film Museum in Amsterdam (speelfilms),
de Rijks Voorlichtings Dienst in Den Haag en het NOB in Hilversum (televisieproducties). Binnen het HBO bieden 5 hogescholen theater opleidingen aan. Het gaat om de opleidingen toneel, kleinkunst, mime, regie, docent drama en docent mime. Deze opleidingen worden aangeboden door: In Nederland is één bioscoop te bezoeken
waarin alleen Nederlandse films worden vertoond; Het Ketelhuis op het terrein van de
(voormalige) Westergasfabriek in Amsterdam. Op maandag 29 maart 1999 vond de officiële,
besloten opening plaats met de bioscooppremière van NO TRAINS, NO PLANES. Vanaf 30 maart
1999 is Het Ketelhuis geopend voor het publiek. Het Ketelhuis stelt zich ten doel een
broedplaats en ontmoetingsplaats te zijn voor de Nederlandse film. Naast nieuwe en oudere
Nederlandse speelfilms vertoont Het Ketelhuis ook Nederlandse documetaires, korte films en
animatiefilms. De bioscoop met 148 stoelen is een initiatief van Marc van Warmerdam en Ton
Schippers. *=Geen statistisch materiaal beschikbaar;
deze gegevens werden destijds nog niet bijgehouden. Na de oorlog was de filmbelangstelling
groter dan ooit. Evenals in de oorlog was de bioscoop het voornaamste openbare vermaak.
Met 88,7 miljoen bezoekers is 1946 het beste jaar uit de Nederlandse bioscoophistorie. Er
is sprake van een hausse tot en met 1948. De jaren van 1949-1958 kunnen als een periode
van stabilisatie worden aangemerkt. Het zijn de jaren, waarin een aanloop werd genomen
naar de welvaartsstaat, het zijn de jaren vóór de komst van de televisie. De periode
1959 tot 1970 is een tijd van onafgebroken neergang. De sterk toegenomen welvaart en
daarmede gepaard gaande wijzigingen van het patroon van de vrijetijdsbesteding zijn
belangrijke oorzaken van deze neergang. De opkomst van de auto en het toerisme zijn
typische voorbeelden van zaken die de besteding van de vrije tijd -en niet te vergeten van
het inkomen- drastisch hebben veranderd. De bijzondere positie van de bioscoop als
massavermaak is daardoor aangetast. De grootste invloed in nadelige zin heeft echter de
televisie uitgeoefend. Zij is niet alleen uit hoofde van de audio-visuele verwantschap de
voornaamste concurrent van de bioscoop, maar ook door het gebruik op grote schaal van het
bioscoopprogramma. Na 1970 blijft het bioscoopbezoek in ons land tamelijk stabiel, na de
lichte verbetering in 1971. Een combinatie van factoren kan als oorzaak van de wijziging
worden aangemerkt: nieuwe succesformules van de filmproduktie zowel commercieel als
artistiek, nieuwe methoden op het gebied van de bioscoopexploitatie (bioscoopcomplexen),
televisieverzadiging bij het publiek en de daarmede gepaard gaande toeneming van de
uitgaansbehoefte. Als het gaat om de succesformule op het gebied van de filmproduktie, dan
geldt dit zeker voor de nationale film, die na 1970 qua aandeel belangrijk boven de
gebruikelijke gemiddelden van de voorafgaande jaren uitstijgt. Ook de economische crisis
zorgde ervoor dat mensen vaker uit wilden. In de jaren tachtig zou er veel veranderen.
Allereerst was de bioscoop niet meer de enige uitlaatklep van de film. De videofilm was in
opkomst en is een nog grotere concurrent dan de televisie. De televisie begon ook steeds
meer mee te financieren aan speelfilms om ze in een later stadium uit te mogen zenden. In
het verleden waren de omroepen niet zo geïnteresseerd geweest, want na de première van
een film moest een omroep maar liefst 5 jaren wachten eer de film op TV kon worden
uitgezonden. Die termijn werd korter. Het bioscoopbezoek lag vanaf 1985 rond de
15 miljoen bezoekers (elke Nederlander 1 keer per jaar); dit aantal is nog niet eerder
constant zo laag geweest. In 1993 nam het bezoek weer toe, om zich in 1994 te
stabiliseren. In 1993 lag het aandeel van de Amerikaanse film in de Europese bioscopen
gemiddeld bijna op 75%. In Nederland lag dat maar liefst op 89,3 procent. In 1997 bleek
het Amerikaanse aandeel in Nederland gedaald te zijn tot 84,5%, waarmee het nog altijd het
hoogste aandeel is buiten de VS zelf. Ter vergelijking: in Frankrijk was het Amerikaanse
marktaandeel in 1997 53,5%, in Italië 55,5%. Overigens is in vergelijking met andere
Europese landen het aantal bioscoopbezoekers in Nederland altijd laag geweest. Na de successen uit de jaren zeventig,
blijkt de Nederlandse film ook in de jaren tachtig en negentig levensvatbaar te zijn. Toch
blijft het oppassen, vooral ook door het tot 1993 dalende bioscoopbezoek en door het
steeds kleinere aantal films (voornamelijk dus Amerikaanse) dat steeds meer bezoekers
trekt. Hoewel vanaf 1989 het bezoek aan Nederlandse films op een lager niveau ligt (met
1994 als rampjaar), blijft de Nederlandse film populair. Bij uitzending op televisie
worden nog altijd hoge kijkcijfers behaalt. FANFARE behoorde in 1997 tot de 5 best bekeken
films op Nederland 1 (#4). ANTONIA was de op een na best bekeken speelfilm op Nederland 3.
De NCRV-televisiefilm HAROLD EN MAUDE (#3)en de Nederlandse documentaire ALLEMAN (#5)
behoorden tot de 5 hoogst gewaardeerde speelfilms op televisie (publieke omroep).
Gemiddeld keken 310.000 kijkers (kijkdichtheid 2,2) naar een van origine Nederlandse
speelfilms. Dit is gelijk aan films van Engelse herkomst, maar minder dan van Amerikaanse,
Canadese of Duitse origine. In 1997 konden vooral op Nederland 3 en bij TV10 veel
Nederlandse speelfilms bekeken worden; van de uitgezonden films was 10% van Nederlandse
herkomst (Bron: NOS Kijk- en Luisteronderzoek : Speelfilms op televisie 1997). De
televisie-omroepen worden ook steeds vaker mede-producenten van een film en het komt ook
steeds vaker voor dat een (televisie)film in delen eerder op de televisie is te zien en
dan later alsnog een roulement in de bioscopen krijgt. En de film(s) van Robert Jan
Westdijk, Eddy Terstall en Mike van Diem geven hoop voor de toekomst. Daarnaast hebben
drie ministeries de handen ineengeslagen. Impulsen
voor de Nederlandse filmindustrie De Nederlandse filmsector heeft de potentie
om uit te groeien tot een sterke bedrijfstak. Dit is niet alleen van belang vanuit
cultureel oogpunt, maar ook in economisch opzicht. Een sterke nationale audiovisuele
industrie is van belang met het oog op de zich snel ontwikkelende informatiemaatschappij.
De Nederlandse filmsector kan hierbij een belangrijke rol spelen. Deze opvatting wordt
gedeeld door vertegenwoordigers van de filmsector en de ministeries van Economische Zaken,
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en Financiën. De drie ministeries bekeken gezamenlijk in
hoeverre ze concreet kunnen bijdragen aan de oplossing van knelpunten waarmee de sector
worstelt: gebrek aan financiële middelen, productievolume en bedrijfscontinuïteit.
Commercieel succes is in deze bedrijfstak moeilijk te voorspellen. Een enkele succesvolle
film moet een groot aantal verliesgevende producties goedmaken. Bovendien zijn Nederlandse
bedrijven meestal klein, wat de kans op economisch succes gering maakt. Particuliere en
professionele financiers zijn terughoudend met investeren. Talentvolle filmmakers kunnen
zich onder deze omstandigheden onvoldoende ontplooien of zien zo weinig
toekomstmogelijkheden dat ze hun heil in het buitenland zoeken. Het stelsel van op elkaar afgestelde
stimuleringsmaatregelen dat de betrokken ministeries in samenspraak met vertegenwoordigers
uit de sector ontwikkelden, kan de startmotor zijn om het tij te keren. Deze maatregelen
hebben als doel de bedrijfstak film te versterken, de commerciële potentie te vergroten
en de markt over de landsgrens te verbreden. Het ministerie van Financiën heeft in
samenwerking met het ministerie van Economische Zaken een aantal fiscale
stimuleringsmaatregelen uitgewerkt. Hieronder valt o.a. willekeurige afschrijving. Het ministerie van Economische Zaken nam
het initiatief om de Stiching Investeringsfaciliteiten voor de Film op te richten. In
januari 1999 heeft die stichting een besloten vennootschap opgericht; Film Investeerders
Nederland B.V. (FINE B.V.). FINE B.V. functioneert als intermediair tussen filmproducenten
en (potentiële) financiers. De B.V. selecteert filmprojecten op grond van kwaliteit en te
verwachten rentabiliteit en trekt voor deze projecten risicodragend kapitaal aan via een
netwerk van professionele intermediairs, zoals banken. Het gaat hierbij met name om films
voor een groot publiek, primair bestemd voor vertoning in de bioscoop. Er wordt uitgegaan
van een in internationaal opzicht open benadering, onder meer door internationale
coproducties aan te moedigen. FINE B.V. participeert ook zelf
risicodragend in filmprojecten. Het ministerie van Economische Zaken heeft hiervoor
eenmalig 12,5 miljoen gulden ter beschikking gesteld in de vorm van een achtergestelde
renteloze lening. Aanvullend is een subsidie van 2,5 miljoen gulden verstrekt voor een
periode van vijf jaar om de activiteiten en de bezetting van het bureau te kunnen
financieren. FINE B.V. en het Nederlands Fonds voor de
Film (NFF) hebben duidelijk eigen doelstellingen en taken: Het Nederlands Fonds voor de
Film verstrekt financiële bijdragen voor het ontwikkelen, produceren en verspreiden van
speelfilms, documentaires en animatiefilms. Doel is het stimuleren van de filmproductie in
Nederland en het bevorderen van een goed klimaat voor de Nederlandse filmkunst. Het fonds
wordt gesubsidieerd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. FINE B.V. stimuleert particuliere
investeringen in bioscoopfilms, waaronder ook internationale coproducties, met als doel
het versterken van de Nederlandse filmindustrie. FINE B.V. functioneert als intermediair
tussen filmproducenten en private investeerders. Bovendien investeert de B.V. ook zelf
risiciodragend in filmproducties. Nadere informatie is te vinden in de folder
'Impulsen voor de Nederlandse filmindustrie', een uitgave van het Ministerie van
Economische Zaken. De hierbovenstaande -verkorte- tekst is afkomstig uit deze folder. De voor film zo gunstige cv-regeling verdween na enkele aanpassingen per 1 januari 2003. Dat scheelt de Nederlandse filmindustrie jaarlijks miljoenen euro's. De filmsector noemt het afschaffen 'treurigstemmend'. Vrijwel alle grote films, zoals The Discovery of Heaven, werden gemaakt via de cv-constructie. Dankzij deze aftrekpost konden particulieren vrijwel risicoloos geld investeren in film. Bron: Van Fanfare tot Spetters : Een cultuurgeschiedenis van de jaren zestig en zeventig / Hans Schoots, 2004 (ISBN 9059370597). *=Jaar dat de film werd uitgebracht. UITSPRAKEN OVER DE NEDERLANDSE FILM
Voorheen waren de tweejaarlijkse Utrechtse Cinemanifestatie (initiatief Huub Bals) en de
Filmweek Arnhem (initiatief van de overheid en de NBB) de belangrijkste toonplaatsen van
de Nederlandse films. De Filmweek Arnhem werd vanaf 1955 tot in de jaren tachtig elke twee
jaar georganiseerd. Daarnaast zijn er het jaarlijkse kinderfilmfestival Cinekid
(Amsterdam, sinds 1987) en het tweejaarlijkse Holland Animation Film Festival (Utrecht,
sinds 1984). Tijdens het Nederlands Film Festival in september worden ook de belangrijkste
Nederlandse filmprijzen uitgereikt: de 'Gouden Kalveren'; een beeldje naar een ontwerp van
Theo Mackaay. Daarnaast worden sinds april 1993 de 'Rembrandts' uitgereikt. Deze prijs,
een beeldje naar een ontwerp van Bep Sturm-van den Bergh, is de Film & Video Award van
Veronica.
* De Theaterschool van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
* De Amsterdamse Theater Academie
* De drama opleiding van de Theaterschool van de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem
* De Toneelacademie van de Hogeschool Maastricht
* De acteursopleiding van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht
* Hogeschool Constantijn Huygens in Kampen (docent drama)
Theater voorpleidingen:
* Theaterschool vooropleiding in Utrecht
* Vooropleiding Theater van het Koning Willem 1 College in Den Bosch
In Amsterdam bevindt zich ook een kinderbioscoop voor kinderen vanaf 2 jaar in het
souterrain van de kinderboekenwinkel Helden & Boeven (Nieuwmarkt 11). Op het programma
van de Helden & Boeven Kinderbioscoop staan televisiefilms en klassieke speelfilms. Ze
worden op video vertoond en met een videobeam geprojecteerd. Tabel 3:
Bioscoopbezoek in Nederland 1945-1996/Percentage van bezoek aan Nederlandse films/ Aandeel
van de Nederlandse speelfilm in de landelijke bruto-recette
Jaar
Aantal
bezoekers in miljoenen
Bezoekerspercentage
aan Nederlandse films
Aandeel
van de Nederlandse film in de landelijke bruto recette in %
1945
52,0
*
*
1946
88,7
*
*
1947
79,8
*
*
1948
75,0
*
*
1949
64,9
*
*
1950
63,9
*
*
1951
63,5
*
*
1952
64,1
*
*
1953
63,7
*
*
1954
65,1
*
*
1955
66,0
*
*
1956
69,9
*
*
1957
65,6
*
*
1958
64,2
*
*
1959
55,5
*
*
1960
55,4
*
*
1961
51,0
*
*
1962
47,9
*
*
1963
43,1
*
*
1964
39,6
*
*
1965
36,4
*
*
1966
34,3
*
1,64
1967
31,1
*
2,2
1968
27,4
0,6
0,6
1969
24,8
1,2
1,7
1970
24,1
2,5
1,5
1971
25,7
15,0
16,5
1972
25,0
10,5
11
1973
26,5
21,1
23
1974
28,1
8,9
9
1975
28,3
16,8
18,3
1976
26,5
7,8
8,6
1977
26,3
9,2
11,6
1978
30,5
8,3
8,8
1979
28,4
11,9
11,5
1980
27,9
7,5
7,1
1981
26,7
12,6
12,4
1982
22,0
13,0
12,5
1983
21,6
14,5
14,3
1984
17,4
19,3
19,4
1985
15,3
4,0
3,6
1986
14,9
13,9
14,2
1987
15,5
21,4
21,5
1988
14,8
12,1
11,9
1989
15,6
4,5
4,6
1990
14,6
3,1
3,0
1991
14,9
2,5
2,3
1992
13,7
13,5
13,7
1993
15,9
4,2
4,1
1994
16,0
0,8
0,6
1995
17,2
7,2
7,6
1996
16,8
5,5
5,4
1997
18,9
3,7
3,4
1998
20,1
6,1
5,6
1999
18,6
5,5
5,0
2000
21,5
5,9
5,5
2001
23,9
9,5
9,4
2002
24,1
10,5
10,0
2003
24,7
13,27
12,47
2004
23,0
?
?
2005
20,7
?
?
2006
22,5
?
?
Bron: Jaarverslagen Nederlandse Federatie voor de Cinematografie (voorheen NBB)
Tabel 4:
TOP 100 VAN DE BEST BEZOCHTE NEDERLANDSE FILMS 1945-2003
(inclusief documentaires, aangegeven met een * achter de titel plus films die ook na 31 december 2003 nog bezoekers trokken, aangegeven met **)
Positie
Titel
Jaar
Aantal bezoekers
1
TURKS FRUIT
(1973)
3.328.804
2
FANFARE
(1958)
2.635.178
3
CISKE DE RAT
(1955)
2.432.500
4
WAT ZIEN IK?
(1971)
2.358.946
5
BLUE MOVIE
(1971)
2.335.301
6
FLODDER
(1986)
2.313.701
7
KEETJE TIPPEL
(1975)
1.829.116
8
ALLEMAN*
(1963)
1.664.645
9
CISKE DE RAT
(1984)
1.593.311
10
SOLDAAT VAN
ORANJE
(1977)
1.547.183
11
FLODDER IN AMERIKA
(1992)
1.493.873
12
DE OVERVAL
(1962)
1.474.306
13
EEN KONINKRIJK
VOOR EEN HUIS
(1949)
1.291.728
14
KRUIMELTJE
(1999)
1.135.858
15
STERREN STRALEN
OVERAL
(1953)
1.129.931
16
SPETTERS
(1980)
1.124.162
17
HELP, DE DOKTER
VERZUIPT!
(1974)
1.088.441
18
SCHATJES
(1984)
1.048.168
19
IK BEN JOEP
MELOEN
(1981)
1.043.279
20
AMSTERDAMNED
(1988)
971.027
21
FILMPJE!
(1995)
938.608
22
DE DIJK IS DICHT
(1950)
937.365
23
ABELTJE
(1998)
900.526
24
BIJ DE BEESTEN
AF*
(1972)
883.048
25
MINOES
(2001)
836.739
26
PIETJE BELL
(2002)
820.625
27
DR. VLIMMEN
(1978)
760.153
28
HECTOR
(1987)
756.128
29
DE ZAAK M.P.
(1960)
746.302
30
EEN VLUCHT
REGENWULPEN
(1981)
744.696
31
DE SCHIPPERS VAN DE KAMELEON
(2003)
743.795
32
MAX HAVELAAR
(1976)
727.257
33
DE BOEZEMVRIEND
(1982)
716.377
34
COSTA!
(2001)
673.109
35
GRIJPSTRA EN DE
GIER
(1979)
657.678
36
FRANK EN EVA
(1973)
651.659
37
DE LIFT
(1983)
648.720
38
DE INBREKER
(1972)
633.644
39
DE TWEELING
(2002)
622.805
40
VAN DE KOELE
MEREN DES DOODS
(1982)
603.637
41
HOGE HAKKEN,
ECHTE LIEFDE
(1981)
582.830
42
HET MEISJE MET
HET RODE HAAR
(1981)
580.568
43
PINKELTJE
(1978)
570.333
44
JENNY
(1958)
569.043
45
EEN VROUW ALS EVA
(1979)
565.646
46
ANDRÉ VAN DUIN'S
PRETFILM
(1976)
553.443
47
THE DISCOVERY OF HEAVEN
(2001)
543.758
48
ROOIE SIEN
(1975)
542.257
49
ALS JE BEGRIJPT
WAT IK BEDOEL
(1983)
521.143
50
ALS TWEE DRUPPELS
WATER
(1963)
473.162
51
DE STEM VAN HET
WATER*
(1966)
471.238
52
MAMA IS BOOS
(SCHATJES 2)
(1986)
465.754
53
HET WONDERLIJKE
LEVEN VAN WILLEM PAREL
(1955)
463.958
54
PYGMALION
(1961)
462.074
55
JA ZUSTER, NEE ZUSTER
(2002)
458.946
56
VOLLE MAAN
(2002)
454.672
57
MENSEN VAN
MORGEN*
(1964)
440.568
58
MIRA
(1971)
430.265
59
FLODDER 3
(1995)
410.808
60
WALVIS IN ZICHT*
(1947)
400.331
61
BRANDENDE LIEFDE
(1983)
400.231
62
DANIëL
(1971)
389.175
63
FAJA LOBBI*
(1960)
374.738
64
KORT AMERIKAANS
(1979)
372.577
65
UIT ELKAAR
(1979)
368.957
66
L.O.-L.K.P.
(1949)
367.900
67
KLEREN MAKEN DE
MAN
(1957)
361.983
68
DE KLEINE BLONDE DOOD
(1993)
358.383
69
MAKKERS STAAKT UW
WILD GERAAS
(1960)
357.125
70
HONNEPONNETJE
(1988)
356.851
71
THEO EN THEA EN
DE ONTMASKERING VAN HET TENENKAASIMPERIUM
(1989)
340.845
72
PASTORALE 1943
(1978)
337.035
73
NAAKT OVER DE
SCHUTTING
(1973)
336.909
74
ALICIA
(1974)
331.276
75
EEN MAAND LATER
(1987)
323.654
76
RIFIFI IN
AMSTERDAM
(1962)
319.858
77
HET MES
(1961)
316.588
78
MARIKEN VAN
NIEUMEGHEN
(1974)
313.254
79
DE AANSLAG
(1986)
310.655
80
ABEL
(1986)
309.979
81
PIETJE BELL 2
(2003)
305.134**
82
NYNKE
(2001)
302.295
83
DORP AAN DE
RIVIER
(1958)
301.979
84
KIND VAN DE ZON
(1975)
299.005
85
ALL STARS
(1997)
298.525
86
JULIANA, IN 70
BEWOGEN JAREN*
(1979)
294.123
87
PHILEINE ZEGT SORRY
(2003)
289.412**
88
DE AVONTUREN VAN
PIETJE BELL
(1964)
284.020
89
DOKTER PULDER
ZAAIT PAPAVERS
(1975)
283.027
90
DE VIERDE MAN
(1983)
274.699
91
MOUTARDE VAN
SONAANSEE
(1959)
264.907
92
DE ILLUSIONIST
(1983)
264.091
93
HET JAAR VAN DE
KREEFT
(1975)
263.304
94
HET DEBUUT
(1977)
255.504
95
OP HOOP VAN ZEGEN
(1986)
247.824
96
RECHTER THOMAS
(1953)
244.737
97
LEFT LUGGAGE
(1998)
243.576
98
SJORS EN SJIMMIE
EN DE TOVERRING
(1971)
241.159
99
DE KASSIèRE
(1989)
238.033
100
DE NIEUWE
AVONTUREN VAN DIK TROM
(1960)
235.786
Tabel 5:
TOP 20 NATIONAAL + INTERNATIONAAL 1965-1997
(naar aantal bezoekers)
Positie
Titel
Jaar*
Aantal
bezoekers
1
SOUND OF MUSIC
(1965/1972/1982)
3.998.725
2
IRMA LA DOUCE
(1965/1967)
3.626.818
3
TURKS FRUIT
(1973/1997)
3.337.365
4
GONE WITH THE
WIND
(1939/1965/1974)
3.122.226
5
GUNS OF NAVARONE
(1967)
2.985.900
6
DR. ZHIVAGO
(1966/1974)
2.755.194
7
WEST SIDE STORY
(1970)
2.700.983
8
THE LION KING
(1995)
2.562.797
9
BRIDGE ON THE
RIVER KWAI
(1973)
2.464.053
10
GREASE
(1978)
2.405.393
11
WAT ZIEN IK?
(1971)
2.358.946
12
BEN HUR
(1969/1971/1974)
2.351.866
13
BLUE MOVIE
(1971)
2.335.301
14
FLODDER
(1986)
2.313.733
15
GOLDFINGER
(1965)
2.273.354
16
FROM RUSSIA WITH
LOVE
(1965)
2.206.682
17
SATURDAY NIGHT
FEVER
(1978)
2.057.642
18
THE LONGEST DAY
(1969)
2.049.343
19
THUNDERBALL
(1966)
2.042.266
20
MASH
(1970/1974)
1.977.149
Bron: Jaarverslag Nederlandse Federatie voor de Cinematografie 1997.
TITANIC (1998) heeft met de 3.424.455 miljoen getelde bezoekers in 1998 een nummer 3
notering te goed. GREASE is op 11 juni 1998 opnieuw uitgebracht; daar zal de positie -met
72.086 bezoekers erbij- ook nog van verbeteren. GREASE blijft daardoor op nummer 10 staan,
terwijl BRIDGE ON THE RIVER KWAI twee plaatsen terugvalt naar 11.
*'Wat niemand durfde dromen,
is eindelijk gekomen:
de filmartiesten stromen
naar Duivendrecht met spoed.
Waar kool en kropsla groeien
en madeliefjes bloeien,
zie je de lampen gloeien
van ons Hollandsch Hollywood'.
/Gezongen door Fien de la Mar in de film HET NEDERLANDSCH CABARET ALBUM van Ernst Winar
uit 1935.
*'Als ik in Rotterdam van het Centraal Station naar het Hilton oversteek, heb ik meer
meegemaakt dan ik in de meeste Nederlandse speelfilms aantref'.
/Engelse filmcriticus (naam onbekend) na het zien van de jaaroogst Nederlandse films
tijdens het Filmfestival Rotterdam (1986).
*'De Nederlandse speelfilm zou een etalage moeten zijn van creativiteit, van
oorspronkelijkheid, van vakmanschap, van talent, van durf. Maar de Nederlandse speelfilm
is saai, braaf, allesbehalve origineel en nog altijd een tikje klungelig. Is er hoop voor
de Nederlandse speelfilm? Tja. De Nederlandse film is een terminale patiënt, die zweeft
tussen coma en crematie. Staken we de behandeling en laten we de kist zakken? Of hopen we
op een wonder? Is het erg dat het zo slecht is gesteld met de Nederlandse film? Een
beetje. Het is nooit leuk een patiënt te zien zieltogen. Maar aan de andere kant hebben
de makers, producenten en diverse filmfondsen (die de zakken met geld verdelen) het aan
zichzelf te wijten. Hadden ze er maar voor moeten zorgen dat er goede films waren gemaakt.
Natuurlijk zijn er wel een paar goede films gemaakt de laatste tien jaar. Maar het is
opvallend dat vanaf 1981 een lijn naar beneden is ingezet. Aanvankelijk voorzichtig, maar
de laatste twee, drie jaar is het heel hard gegaan. Roetsjen vanaf een steile helling
ingesmeerd met groene zeep. Vooral het aantal ongekende dieptepunten is de laatste jaren
sterk toegenomen. Het allerergste voor de patiënt is wel dat z'n beste vriend hem in de
steek heeft gelaten. Die beste vriend is het publiek. De kaartjeskoper heeft zich afgewend
van het sterfhuis. Er kon zelfs geen kaartje af met 'van harte beterschap' meer vanaf. Het
imago van de Nederlandse speelfilm is waarschijnlijk nog nooit zo slecht geweest als nu.
(...) Regisseurs en producenten roepen graag dat het slechte imago de schuld van de
filmkritiek is. Onzin. Het is veel bedenkelijker dat het publiek blijkbaar niet gelooft
dat er een goede speelfilm in Nederland gemaakt kan worden, zelfs al zijn de kritieken
goed [zoals bij SPOORLOOS] (komt inderdaad niet zo vaak voor). Uit de filmhoek komt ook
wel eens de suggestie om met het produkt van eigen bodem wat meer clementie te hebben. Ook
onzin. Als criticus maak je onderscheid tussen slechte en goede films. En niet tussen
nationaliteiten. De Nederlandse film kan zijn bestaansrecht alleen ontlenen aan het feit
dat hij publiek trekt en/of kwaliteit heeft. Niet omdat hij Nederlands is, tenzij zoiets
verdervelijks als het nationalistisch protectionisme opeens tot norm verheven blijkt te
zijn. Wat zijn precies goede en slechte films? Dat is moeilijk vast te stellen en ook weer
heel makkelijk. Een film kan technisch goed zijn gemaakt en je kan je toch te pletter
vervelen. Zo'n film is dus slecht. Een film kan technisch allerlei mankementen vertonen en
toch boeien. Zo'n film is nog niet echt goed, maar de regisseur had blijkbaar iets te
vertellen dat de moeite waard was en dat is in elk geval een stevige basis. Als de film
inhoudelijk boeit en bovendien technisch goed is, dan is de film goed. Dan heb je ook nog
meesterwerken, maar die kunnen in een artikel over de Nederlandse film buiten beschouwing
worden gelaten. (...) Moet de Nederlandse film dan maar uit z'n lijden verlost worden? Het
antwoord zou een volmondig ja moeten zijn. Maar er is mischien toch een sprankje hoop in
de vorm van jong talent, dat bij voorbeeld afkomstig is van de Nederlandse Filmacademie.
(...) Misschien, heel misschien gebeurt er een wonder en ontwaakt de Nederlandse film uit
zijn coma. Want waarom zou er in ons land geen Jim Jarmusch, Spike Lee, Steven Soderbergh,
Gus van Sant, Dominique Deruddere of Aki Kaurismaki kunnen opstaan? Ook zij maakten hun
eerste film voor een habbekrats. Het enige dat ze hadden was talent. En dat is het enige
dat echt telt. Talent'.
/Frans Kotterer in het artikel 'Zwevend tussen coma en crematie' in: 'Het Parool' van
zaterdag 15 september 1990.
*'Is het gegeven zonder kwaliteiten, dan kan zelfs geen talentvolle uitwerking dat tekort
te niet doen, en vooral bij jonge, nog onbeholpen filmkunstenaars kan men dan geen
artistieke prestatie verwachten. Dat is de reden, dat onze Nederlandsche films, behoudens
enkele heusch niet verheven uitzonderingen, vrijwel hopeloos mislukt zijn. (...)
Scenario's met geest, met een ruggegraat, met een uitgesproken Hollandsch karakter, zoo
het kan, maar vooral artistiek verantwoord en regisseurs met werkelijk filmische
kwaliteiten: zie daar de twee voorwaarden die de Nederlandsche film er bovenop kunnen
helpen. (..) Hoewel men op den duur natuurlijk op eigen beenen dient te staan, is het mijn
vaste meening, dat wij vooreerst krachtig de hulp noodig zullen hebben van buitenlandsche
technische en artistieke medewerkers, maar buitenlanders, die nota bene aan onze
Nederlandsche filmindustrie minder presteeren dan onze eigen landgenooten kunnen wij
missen als kiespijn. Onze Nederlandsche regisseurs van DOOD WATER, RUBBER en DE BALLADE
VAN DEN HOOGEN HOED hebben betere dingen gedaan dan welke buitenlander ook, die met veel
ophef naar Holland kwam. Nomina sunt odiosa. En dat is niet zoo heel erg, maar wij kunnen
verder zwijgen'.
'De meerderheid van de tegenwoordige Nederlandsche filmspelers moeten uit filmisch oogpunt
onder de figuranten gerangschikt worden. De figuranten ... tja, konden wij die in onze
films maar zoo lang missen. Ten opzichte hiervan mag men echter op den tijd hopen.'
'De tijd gaat zeer snel. De Hollandsche filmfabrieken produceeren nu al weer enige jaren
hun sprekende, zingende en musiceerende 'droomen'... En het is thans een niet te loochenen
feit, dat de sympathie van het Nederlandsche publiek voor de nationale producten
grootendeels verspeeld is. (...) Eer onze filmproductie zich echter opgewerkt zal hebben
tot een redelijk internationaal peil zal er wel heel wat water door onze groote rivieren
zijn gestroomd en heel wat kostelijk celluloid door de machines in de ateliers te
Duivendrecht en Filmstad zijn geloopen'.
/Cor Dokter in respectievelijk de artikelen 'Over de Nederlandsche droomfabriek : draaien,
altijd maar draaien', 'Nederlandsche droomfabriek : iets over publiek, spelers en de
waarde der persoonlijkheid' en 'Nederlandsche droomfabriek : hoe was het, hoe is het, hoe
zal het worden?' in: 'Algemeen Nieuwsblad voor het Gooi' van zaterdag 12, 19 en 5 december
1936.
*'Als een buitenlander een van onze films bezoekt en de figuurtjes op het doek beginnen te
praten, denkt hij meteen dat er iets mis is met de airconditioning'.
/Matthijs van Heijningen.
*'In veel Nederlandse films is het oorlog en komen twee scènes regelmatig terug. In de
ene scène zit de filmfamilie somber te kieskauwen aan tafel. In de andere scène zwoegen
acteurs op zwartgemoffelde fietsen in een stormachtig landschap tegen de wind in. Op weg
naar een verzetsklusje. Deze steeds terugkerende scènes zijn symbolisch voor de positie
waarin de Nederlandse speelfilm zich bevindt. De bioscoopbezoeker heeft geen trek in wat
hem voorgeschoteld wordt en voor de filmmaker is het zwaar weer. Al jaren. De Nederlandse
bioscoopbezoeker heeft het vertrouwen in het Nederlandse produkt opgezegd. Er was een tijd
dat de gemiddelde vaderlandse film tegen de miljoen bezoekers trok. En echte klappers
haalden twee miljoen, of meer. We hebben het dan vooral over de jaren zeventig, over de
tijd van Pim & Wim en Paul Verhoeven, van BLUE MOVIE en TURKS FRUIT. In de jaren
tachtig waren het eigenlijk alleen Dick Maas en Ruud van Hemert die de Nederlanders achter
de televisie vandaan haalden met films als FLODDER, AMSTERDAMNED en SCHATJES. Tegenwoordig
wordt van 'een geslaagde film' gesproken als er een kwart miljoen mensen op af komen. Maar
ook de filmcritici hebben het niet meer zo op de film van eigen bodem. Kregen filmmakers
zo'n twee decennia nog weleens het voordeel van de twijfel, tegenwoordig zie je ze vaak
stil uit persvertoningen komen en met de blik op oneindig naar de uitgang sprinten, om
maar niet met collega's te hoeven spreken of, nog erger, met de aanwezige regisseur of
producent. (...) Nederlandse schrijvers hebben hun jeugd in en vlak na de oorlog beleefd,
en daar schrijven ze nogal graag over. Daarom wordt er zoveel getafeld en gefietst in
Nederlandse films. Door Het Boek en De Oorlog heeft het publiek misschien wel een beetje
teveel van hetzelfde gekregen. Tijd dus om een jonge generatie scriptschrijvers op te
leiden. Schrijvers die een UFO laten landen op Zoetermeer, een milieu-thriller in
Leeuwarden en een psychologisch AIDS-drama in Heerlen situeren, dan wel een jeugdbende de
halve middenstand van Veenendaal laten afpersen en uitmoorden. Echte nationale produkten
over de hedendaagse cultuur. Misschien loopt de bioscoop dan weer eens vol'.
/Gerrit Mollema in het artikel 'Verdeel en heers : de politiek van het Produktiefonds' in:
'Nieuwe Revu', nummer 13-1990.
*'Bloempje
De Nederlandse jeugdfilm, je schijnt er iets van te moeten vinden. Bij voorkeur iets
gunstigs. Filmrecensenten verzuchten op hun plekje in de krant: 'Waarom worden er voor
kinderen toch zulke mooie films gemaakt en worden wij, volwassenen, steeds weer met
rotzooi afgescheept?' (...) Maar in de dorre woestijn die Nederlandse film heet bloeit nu
dus een bloempje. De jeugdfilm. Al twee hebben wij er voorbij zien komen dit jaar: DE
TASJESDIEF en LANG LEVE DE KONINGIN. De eerste won prijzen op festivals in Berlijn en
Tokio, de tweede trok in één maand 20.000 bezoekers. Vraagt u mij niet waarom.
Toegegeven, geen van beide gaat over de Tweede Wereldoorlog en de spruitjes komen ook niet
ter tafel, maar oh oh oh, wat een brave filmpjes zijn het even goed. Doortrokken van
heimwee naar die goeie ouwe tijd, toen het sociale leven zich in de schaduw van de
dorpskerk afspeelde, kinderen naar blokfluitles gingen en de kruidenier nog zo'n grote
glazen fles met zuurtjes op de toonbank had staan. Flippo's en computers zijn in deze tot
leven gewekte schoolplaten taboe, laat staan dat je er een Surinamer of Marokkaan
tegenkomt. Niks op tegen, maar ga mij niet vertellen dat met we met de geest van Anton
Pieck de Nederlandse film van een woestijn in een Hof van Eden zullen omtoveren. De
Nederlandse film is Swiebertje-romantiek voor dertigers, niet meer, niet minder. En hun
kroost gaat natuurlijk veel liever naar MORTAL KOMBAT'.
/Phil van Tongeren in het artikel 'Bloempje' in: Oor, nummer 23-(18 november) 1995.
*'Toch bakken we af en toe kleine kadetjes die best wel lekker zijn'.
/Filmrecensent Peter van Bueren in: 'Op de fiets naar Hollywood' (documentaire over de
Nederlandse film in de periode 1958-1993).
*'De Nederlandse film is een zorgenkind. Zowel artistiek als commercieel! Alleen de
documentair- en de reclamefilms gaan ons goed af. De eerste Nederlandse speelfilm, die
boven de laagste regionen der middelmaat uitsteekt moet nog worden gemaakt. Het
verschijnsel, dat we hier blijkbaar geen goede speelfilms kunnen maken, heeft men op
allerlei wijzen trachten te verklaren. De vermakelijkheidsbelasting, de spelers, de
technische staf, ervaring en nog allerlei andere oorzaken kregen beurtelings de schuld.
Men zocht hierbij echter steeds daar, waar de oorzaak NIET lag. De voornaamste reden, dat
er in ons land nog geen bijzondere prestaties zijn geleverd op het gebied der speelfilm
(alle zelfverheerlijking van enkele groepen ten spijt!) is deze: ER ONTBRAK TOT DUSVER
STEEDS EEN NEDERLANDS SCENARIO! (...) Wil daarom de Nederlandse speelfilm nog enig succes
hebben in het buitenland, dan moeten we dáár beginnen, waar we nog 'goodwill' hebben.
Dit is in onze historie. In deze enorme schone geschiedenis is voldoende gebeurd, dat EN
universeel EN bovendien actueel genoeg is, om iedereen te boeien. (...) Nu elk land in
Europa hetzij min of meer gedwongen, hetzij volkomen vrijwillig zijn koloniën de
zelfstandigheid geeft, nu is het van belang de verwerving indertijd van deze koloniën
weer te geven. Nederland zou dus in dit geval met 'een vliegende start' kunnen beginnen.
Want in onze geweldige zeehistorie ligt een schat van menselijkheid en romanstof
opgetast'.
/de V. in: 'Filmfront Filmstudiën', jaargang 4, nummer 7-1951.
*'Als ik in New York ergens geen heimwee naar heb, is het naar de Nederlandse film. En al
helemaal niet naar de Nederlandse Filmdagen in Utrecht, waar elk jaar een eindeloze stoet
produkties van eigen bodem als een dreunende dodenmars aan het oog voorbij trekt'.
/Frans Kotterer, verslaggever voor 'Het Parool' in New York ('Het Parool', woensdag 2
maart 1994).
*'Wat de Nederlandse film het meeste mist is het geloof in Nederlandse films; niet alleen
bij het publiek, maar ook bij de makers'.
/Jacques Goderie, programmeur MGM-theaters, in: 'Op de fiets naar Hollywood' (documentaire
over de Nederlandse film in de periode 1958-1993).
*'Wat is een Nederlandse film? Het voor de hand liggende antwoord zou zijn: een in
Nederland geproduceerde film. Maar wie even nadenkt, weet dat die definitie onhoudbaar is.
Zijn de films van Peter Greenaway soms Nederlands omdat ze lokaal geproduceerd en
gerealiseerd werden? Natuurlijk niet. Plek voldoet blijkbaar niet als criterium. Wat dan
wel? (...) Een Nederlandse film is een film met Renée Soutendijk of Thom Hoffman, zoals
dat vroeger een film was met Jeroen Krabbé of Peter Faber, en dáárvoor een film met
Rutger Hauer en Monique van de Ven, òf met Willeke van Ammelrooy en Hugo Metsers. Niemand
zal het op het eerste gezicht denken, maar de Nederlandse film is reggiseurs- noch
producentenfilm; de Nederlandse film is een acteursfilm'.
/Ron Kaal in het artikel 'Nederlandse namaak' in: 'HP/de Tijd' van 13 mei 1994.
*'(...) hoe haalt iemand het in z'n kop om anno '94 nog een Nederlandse speelfilm te
maken? Dan moet je uiterst kortzichtig dan wel buitengewoon overmoedig zijn. Tenslotte is
alom bekend dat Nederlanders weliswaar meer naar de bioscoop gaan, maar steeds minder zin
hebben om daar een produkt van eigen bodem te gaan bekijken. Hoe dat komt? Omdat je 1) in
de bioscoop kunt kiezen uit de nieuwste meesterwerken van Steven Spielberg of Robert
Altman, wier namen net iets meer tot de verbeelding spreken dan die van, pak 'm beet, Ben
Verbong. 2) Omdat je tevens kunt kiezen uit films met Al Pacino, Clint Eastwood, Tom
Cruise, Jack Nicholson, Robert de Niro, Willem Dafoe, Harvey Keitel, Anthony Hopkins en
noem maar op, terwijl je in elke tweede Nederlandse filmproduktie toch weer Thom Hoffman
tegenkomt -meer filmacteurs hebben we kennelijk niet. 3) Zie hierboven, maar vervang de
namen van Pacino, Eastwood, Cruise etcetera door die van Julia Roberts, Whoopi Goldberg,
Winona Ryder, Demi Moore, Geena Davis en ga zo maar door. En vervang Thom Hoffman door
Renée Soutendijk of een totaal onbekende actrice van wie je vervolgens ook nooit meer
iets zult vernemen. 4) Omdat Nederlandse films a) over de Tweede Wereldoorlog gaan, dan
wel b) een literaire bestseller om zeep helpen, c) een slap aftreksel van iets uit
Hollywood beogen te zijn of d) helemaal nergens op slaan. Soms kan dat nog aardig
uitpakken, zoals Alex van Warmerdam en Dick Maas hebben bewezen, maar meestal krijg
spontaan last van plaatsvervangende schaamte als blijkt dat iemand het toch weer gedaan
heeft: een Nederlandse speelfilm maken. (...) Natuurlijk kun je het immer negatieve
persvolk daarvan [van het floppen] de schuld geven, alsmede het mooie lenteweer, maar dat
is toch een beetje kinderachtig. Je kunt je ook enkel zaken gaan afvragen. Kan het
bijvoorbeeld niet zo zijn dat Nederlandse speelfilms een beetje tekortschieten wegens het
chronische gebrek aan kwaliteit en goede ideeën? Is het daarbij wellicht denkbaar dat
sommigen van onze acterende landgenoten nimmer het niveau van hun buitenlandse collega's
zullen bereiken? En zou het misschien kunnen kloppen dat het Nederlandse bioscooppubliek
iets te vaak z'n kop heeft gestoten door trouwhartig een kaartje voor fiasco's als DE
GULLE MINNAAR en DE ONFATSOENLIJKE VROUW te kopen? Het zijn zo maar wat vragen waar men in
cinefiele kringen vanzelfsprekend geen oren naar heeft. Nederlandse speelfilms worden nu
eenmaal niet gemaakt voor een groot publiek, laat staan voor de eeuwigheid. Nederlandse
speelfilms worden gemaakt om Nederlandse filmregisseurs een tijdje van de straat te houden
en aan een van hen zo'n Gouden Kalf te kunnen geven. Bovendien moeten we de
amusementswaarde van de voorpret hierbij niet onderschatten. Al die interviews (...) die
wil je lezen. Al die gezellige première-gasten die tegen René Mioch liegen dat ze 't
zo'n geweldige film vonden -dat moet je horen! En dan nog de critici, die allen hun
uiterste best doen om zo bloemrijk mogelijk te vertellen waarom het weer kloten van de bok
was -daar kun je pas om lachen! Alleen die film, hè -dat geloof je wel!'
/Spijkers in het artikel 'Waar schiet Renée Soutendijk tekort' in: 'Nieuwe Revu', nummer
19-1994.
*'Luister nou eens ... over een vlakke rit in de Tour de France valt óók niet veel
opwindends te vertellen'.
/Peter van Bueren in: 'Take One', september 1994.
*'Utrecht.
Als ik niet in Amsterdam woonde, zou ik Utrecht kiezen. Tot die verrassende ontdekking
kwam ik afgelopen week, ginds doorgebracht en verkikkerd geraakt op de binnenstad die,
groot en geconcentreerd, levendiger en volkser is dan de Amsterdamse. Ik was de hele week
trouwens zonnig gehumeurd, veroorzaakt door een nieuwe, optimistische kijk op de
Nederlandse speelfilm die me beving tijdens het Utrechts Filmfestival. Van oudsher hang ik
de theorie aan dat het met het Nederlands produkt nooit wat zal worden, omdat wij geen
diepgewortelde theatertraditie hebben, geen grote vertelcultuur waarvan speelfilm het moet
hebben. Wel hebben we een verleden vol wijsneuzen, boodschappers, piekeraars en
essayïsten en dat verklaart volgens mij het succes van, onder andere, onze documentaire.
Maar mijn mening verandert: er verschijnen speelfilms die niet langer 'nèt echt' zijn,
maar ècht echt. Dat was ook op het Utrechtse Festival te zien. Dus ontwikkel ik een
nieuwe stelling: in de pulpmassa's van de Nederlandse televisie, die enorme stortplaats
van rijp, rot en groen, ontstaat een gistingsproces als in een mesthoop, waaruit tenslotte
mooie bloemen opbloeien. Zo heeft die pleurbuis toch een voorname functie in onze
cultuur'.
/Journaille in: 'Het Parool' van maandag 3 oktober 1994.
*'Aan de vooravond van het Nederlands Film Festival weet ik plotseling waarom het nooit
wat zal worden met de vaderlandse film. Wij hebben geen Echte Mannen. Kerels van twee bij
twee meter, die de bezoeker de bioscoop in sleuren. Regisseurs die hun sterren tot waanzin
drijven. Producenten die zich alleen met vier bodyguards in het openbaar begeven.
Scenarioschrijvers die niet malen om een dozijntje lijken meer of minder. Want wie moet de
Nederlandse film redden? Huub Stapel (Te Flodder.) Dick Maas? (Één-graps-regisseur.)
Anthonie [sic] Kamerling? (Te week.) Paul Verhoeven en Rutger Hauer (Gevlucht voor het
gebrek aan Echte Mannen.) Rick [sic] Launspach (Te toneel.) Thom Hoffman (Te veel acteur.)
Jeroen Krabbé (Te oud.) Ian Kerkhof (Te artistiek.) Film is een macho-medium. Wij hebben
alleen maar softies. In dit Echte Mannen-nummer [van 'Take One'] is, behalve Willeke van
Ammelrooy, geen Nederlander te bekennen. Maar nu ik het zeg... Marco Bakker, misschien?'
/Martijn Daalder in: 'Take One', nummer 9 - oktober 1994.
*'Ik denk overigens dat de Nederlandse film ten dode is opgeschreven, ondanks de Oscars
die we nu hebben gehaald. Die Oscars waren incidenten. Wat worden er nog voor films
gemaakt waar mensen naartoe gaan? Er is hier een enorme leegloop van talent, van mensen
die iets kunnen. De makke is dat er geen geld is, dat de overheid niet flink subsidieert.
En als er talenten zijn, moeten die de kans krijgen om steeds weer films te maken. Dat is
al zo lang niet gebeurd. Talenten kunnen zich niet ontwikkelen. En dan help je je eigen
filmcultuur om zeep'.
/Dick Maas in: 'Het Parool', zaterdag 18 april 1998.
*'De Nederlandse film is een prachtig
beschilderde luchtballon -één speldeprik en alles dwarrelt terug naar de aarde'.
/Producent Matthijs van Heijningen (1987).
*'Zij [in vroeger jaren gemaakte Nederlandse films] zouden als unica en als wandaden, in
een geheim archief bewaard moeten blijven. (...) De filmproductie bloeit hier niet en
heeft nimmer gebloeid. (...) Tot de oude zwijgende speelfilm hebben wij niets
bijgedragen'.
/Henrik Scholte in het boek 'Nederlandsche filmkunst' (1933); respectievelijk p. 9, 3 en
8.
*'Nooit meer TURKS FRUIT
De mededeling dat TURKS FRUIT door een aantal geënquêteerden tot Film van de Eeuw was
uitgeroepen en op het komende Nederlandse Filmfestival in september het feestvarken zal
zijn stemt niet echt vrolijk. Wij hebben TURKS FRUIT al een paar keer eerder voorbij zien
komen in Utrecht: Bij het Paul Verhoeven-retrospectief, het Monique van de
Ven-retrospectief, het Rutger Hauer-retrospectief, het Jan de Bont-retrospectief, het Rob
Houwer-retrospectief en het Jan Wolkers-retrospectief. De nummer twee van deze lijst was
natuurlijk SOLDAAT VAN ORANJE, die we in een groot deel van bovengenoemde overzichten ook
al waren tegengekomen. Hoe vaak kun je deze hoogtepunten in een nieuw papiertje pakken en
publiek naar Utrecht lokken? Heeft de Nederlandse cinema wel een Walk of Fame nodig om ons
te vergapen aan de voetafdruk van Rutger Hauer, acteur die zijn uiterste verkoopdatum
inmiddels ruim voorbij is? Het laatste kwartaal van deze eeuw brengt veel opwinding voor
de Nederlandse film. Het toverwoord is 'belastingvoordelen' en particuliere investeerders
krijgen eindelijk de kans om een set te bezoeken, een galapremière bij te wonen: de
producent uithangen zonder risico te lopen. Wat een heerlijk Nederlands idee! Er is een
nieuw zelfvertrouwen ontstaan. Jeroen Krabbé en Ate de Jong kondigen DE ONTDEKKING VAN DE
HEMEL aan, de duurste Nederlandse film ooit, Leon de Winter keert terug in Amsterdam om
met Pleswin Entertainment Nederlandse miljoenen voor zijn internationale projecten te
vinden en de twee grote concurrenten van James Bond dit jaar komen uit Nederland. DON'T
DISTURB [DO NOT DISTURB], de internationale en zeer Amsterdamse actiethriller van Dick
Maas, en begin december komt KRUIMELTJE, die de stunt van ABELTJE (de grote kerstwinnaar
van afgelopen jaar) moet gaan herhalen. Volgende maand krijgen we eerst THE DELIVERY,
internationale actiethriller die buiten alle gebaande paden is gemaakt. Twee jongens in de
VS hebben inmiddels met een horrorfilm van nog geen ton (geschatte opbrengst: honderd
miljoen dollar) bewezen dat de wonderen de wereld nog niet uit zijn. En als alles volgen
plan gaat kinnen we in 2000 eindelijk de geest van TURKS FRUIT bezweren'.
/Mark Moorman in 'Het Parool', d.d. vrijdag 27 augustus 1999
*'Geloof
Over de Nederlandse film wordt teveel gezeurd, laatst nog weer dat gekrakeel over de
recensies van WILDGROEI. We moeten onze zegeningen tellen en ons niet steeds blind staren
op de film die niet gelukt zijn. Sterker, we moeten die films beschouwen als het
noodzakelijke kaf tussen het koren. Kijken naar Nederlandse films is net als schatgraven,
je weet nooit of je tussen de massa's keiharde steen niet ergens een robijntje vindt. Ik
worstel met alle plezier door twaalf ZOEKEN NAAR EILEEN's om een SPOORLOOS, een WILDGROEI,
een NOORDERLINGEN of een HARTVERSCHEUREND te vinden. Mag tegenover al die kwaliteit af en
toe een NITWITS staan? Het grote misverstand dat de Nederlandse filmcritici elke keer weer
de mist injaagt komt voort uit de gelukkige omstandigheid dat wij in Nederland de hele
produktie te zien krijgen terwijl we uit andere landen alleen zien wat een handjevol
filmdistributeurs ons voor zet. (...) Zoals men in Nederland pas echt belangstelling kreeg
voor Paul Verhoeven (en Jan de Bont, mogen we daar inmiddels aan toevoegen) toen hij
doorbrak in Amerika. Ach ja, wat van ver komt is lekker, ook al werd de basis gelegd op
eigen bodem. Ook wie teruggaat in de tijd stuit steeds weer op filmhistorische
verrassingen. WEERGEVONDEN (1914), EEN CARMEN VAN HET NOORDEN (1919), BET, DE KONINGIN VAN
DE JORDAAN (1924), DOOD WATER (1934), WIE GAAT MEE? (1942), VAN DEN VOS REYNAERDE (1943),
ALS TWEE DRUPPELS WATER (1962), het werd toch allemaal maar gemaakt in Nederland. Tegen de
klippen op van een in wezen niet in film geïnteresseerde, door en door verzuilde cultuur.
De Nederlandse cinema heeft niet alleen een grote toekomst achter zich, zij heeft er ook
een voor zich. Daar wordt dagelijks aan geslaafd door massa's onderbetaalde, dikwijls van
de bijstand levende scenaristen en andere krachten. Laten wij dit niet vergeten en
eerbiedig elk jaar naar Utrecht afreizen om ons op de hoogte te stellen van hun
vorderingen. Rijp en groen natuurlijk, tekenen van een volwassen filmindustrie. 'Wij
gelooven in de (Nederlandse) film', om een leuze van de oude Filmliga te parafraseren'.
/Jaco Keur in: 'Flashback', nummer 3 (herfst 1994); p. 7.
*'Nederlandse taal zit Nederlandse film in de weg, vinden scholieren
Katja Schuurman als heroïnehoertje en Cas Jansen die haar redt van de verslaving. Dat zou volgens middelbare scholieren de ideale Nederlandse speelfilm opleveren. Jansen, die Julian speelt in 'Goede tijden, slechte tijden', moet dan wel minstens een keer poedelnaakt in beeld vindt een leerlinge. (...) Volgens een deelneemster is de film van eigen bodem toch al gedoemd tot mislukken, vanwege de Nederlandse taal. (...) "Ja echt, je kunt nooit eens lekker in een zak chips graaien of kletsen. Want dan ben je de draad kwijt. Bij Amerikaanse films heb je tenminste altijd nog de ondertiteling.'
/Leerlingen tijdens de 'Dag van de Nederlandse film' in de Arnhemse Rembrandt-bioscoop op 20 januari 2000; overgenomen uit 'de Volkskrant' d.d. 21 januari 2000.