Het retorische van het beeld

In hoeverre is de mens vatbaar voor retoriek? Mensen gebruiken hun capaciteit om gegeven informatie te verwerken door interpretatie. Als men interpreteert, maakt men gebruik van voorafgegane verwerking van informatie. Als je door het leven gaat, kom je overal zaken tegen die je interesseren of aanbelangen, welke je dan al dan niet bewust verwerkt en opslaat in je hoofd. Die opgeslagen informatie roep je dan weer op als je een aanleiding ziet die een link vormt met je hermeneutische interpretatie van dat moment. Als mensen zich daarvan bewust worden biedt dit een fantastische speelruimte om te gaan manipuleren. Dat toont ook de geschiedenis, waar publieke opinies voortdurend gemanipuleerd worden op politiek, cultureel en religieus vlak. Het voorbeeld van het fascisme kent men het beste, maar iedereen is het slachtoffer van cultureel bepaalde manipulatie. Zelfs een niet gelovig persoon hier kent een aanzienlijke invloed van de jarenlang ingebakken katholieke cultuur, welke nu nog voelbaar is op het gebied van menselijke omgang, ethiek, taboeverwerkingspatronen, enzovoort … Het is niet zo zeer aan mij om dit te onderzoeken, dit laat ik liever over aan cultuurfilosofen, maar wat ik hiermee wil aantonen is dat elk persoon zelfs als hij / zij het niet wil toch onder invloed staat van een onoverkomelijke manipulatie van buitenaf, je hoeft het zelfs niet eens zo ver te gaan zoeken, iedereen is immers kind van zijn opvoeding.
De fotografie is naar mijn mening één van de media bij uitstek om de kijker van het beeld retorisch te beïnvloeden, zonder dat de fotograaf exact kan bepalen hoe een beeld geïnterpreteerd zal worden. De kijker zal vervolgens een eigen linkenbrij vormen in zijn hoofd samengesteld uit positieve of negatieve ervaringen uit zijn voorgaande cultureel samengestelde intellectuele rijkdom. De fotograaf kan wel een te volgen denkpatroon aanbieden, maar het inkleuren van de gedachtegang zal elk individu voor zichzelf bepalen. Maar dat te volgen denkpatroon welke de fotograaf zelf samenstelt geeft hem meteen een doorslaggevende manipulatieve macht die hij naar zijn persoonlijke ethica zal behandelen (daarover later meer). De bron van die samenstelling door de fotograaf is de waarneming, gesteld door de Franse fenomenoloog Merleau-Ponty als zijnde de 'wijze van zien', waarmee hij beweert (geïnterpreteerde bemerking van de reportagefotograaf Oscar Van Alphen) dat het verwijst naar een engagement, waardoor de ziener (fotograaf) een deel uitmaakt van die werkelijkheid en dus zelf onder invloed staat van die realiteit van dat moment en dus geen derde is tegenover het geziene beeld dat hij registreert. De fotograaf eerder bekeken als dansend lichaam binnenin de zichtbare wereld.
Het stellen als een 'zienswijze' mag niet te eenvoudig worden begrepen. Door te zeggen dat het een wijze van kijken is kan men de problematiek ervan te zeer gaan relativeren. In onze cultuur hebben we leren naar beelden kijken, men heeft in het verleden een foto gemaakt van een persoon uit een niet-beeldcultuur en later een bekende van die persoon ermee geconfronteerd. Via het beeld kon de kijkende de geregistreerde niet herkennen zonder verbale toelichting en snapte hij ook de reductie naar het tweedimensionale niet te best zodat hij de foto van verschillende invalshoeken trachtte te bekijken, ook de witte achterzijde.
De interpretatie van beelden is zeker niet evident. Wij, binnen een beeldcultuur, hebben in zekere mate op een intuïtieve manier leren kijken naar de vergelijking beeld en zijn werkelijkheid. We beseffen dat beelden een afbeelding zijn van die werkelijkheid en zullen ze voorzichtig interpreteren met de nodige rechtstreekse waarneming of een verbale toelichting van een aanwezige op dat moment, het zijn van een beeld impliceert voor ons een 'niet-werkelijkheid'. De camera en zijn bediener maken deel uit van dat te registreren moment en zullen dus zo ook de situatie beïnvloeden met de registratieactiviteit. Maar een bemerking die daarbij samengaat is hoe het zit als de situatie niet weet van een registrerende aanwezigheid. Kan je stellen dat een registratie die je achteraf bekijkt een invloed uitoefent op het voorgaande moment? Ja wanneer het een beïnvloedende werking heeft tegenover de herinnering, die hoe dan ook een leugenachtige positie inneemt op het vlak van het behouden van de ware juistheid van dat ogenblik. Als je deze probleemstellingen allemaal in rekening houdt, dan blijft er geen werkelijkheid over of zal deze er zelfs ooit geweest zijn?
Zo ook is retoriek een vorm geven aan wat op zich al een 'leugen' is. De leugen vervormen, aantrekkelijk maken, richten naar. De reportagefotograaf zal een situatie zien of willen zien en ze dan ook zo zien. In hoeverre wordt de waarneming bepaald door de verwachting? Deze wijze van benaderen kan gevaren inhouden, maar ze kan ook een meerwaarde bieden om een publiek er van bewust te maken dat die situatie plaatsvindt maar daarom niet noodzakelijk daar op dat tijdstip. Enkel is dit niet toe te laten wanneer je een identiteit geeft aan de personen, maar in de fotografie heeft het doorgaans geen belang wie op het beeld staat, het gaat om de mensheid zelf, een niet-tonend tonen van de gebeurtenis. Deze paradox opent tegelijkertijd veel wegen, je kan interpreteren volgens de eigenheid van de fotografische beeldtaal en dus ga je op dat ogenblik de direct zichtbare elementen geen rekenschap geven, maar de diepere interpretatiemogelijkheden hanteren welke je een extra vorm van communicatie biedt en tegelijkertijd de beperkingen van het zoeken naar de juiste gebeurtenissen vervangt door een vorm van 'mise-en-scène' die een werkelijkheidswaarde bezit. Hiermee is het wel zeer belangrijk dat je weet wat je doet en zoveel mogelijk streeft naar een objectiviteit ten opzichte van je te registreren subjectiviteit. Wat daar tegenover staat is dat je de kijker kan gaan imponeren, dan maak je wel misbruik van je positie als informatieoverbrengend persoon en wordt je leugen een sensatie ten behoeve van de kijker of eigen verlangen.

Bart Ulens

 

 

1