De bestorming van de Bastille
(Anderhalf gedicht)
Gebruiksaanwijzing |
Een silhouet,
duidelijk afgetekend tegen het verse zonlicht.
De dag is nog niet goed wakker,
de nacht nog maar pas gestorven.
Maar bovenop de heuveltop staat een schim
die met dromerige blik naar de einder staart.
De zon wurmt zich los
en ontvlucht haar nocturne schuilplaats.
De mysterieuze vreemdeling haalt diep adem
en wandelt naar beneden.
Zachtjes wiegen de grashalmen heen en weer,
aangespoord door een zomerbriesje.
De nieuwkomer kijkt langzaam en uitgebreid rond zich,
zijn blik gevuld met velerlei emoties.
In de verte staat een groot houten paard,
gemaakt in Trojaanse stijl.
Hij staat nu voor het paard
en hij kijkt achterom.
In het paard is een geheim luik,
verborgen tussen de poten.
De Hyperboreër trekt zijn maliënkolder aan.
Hij omgord zijn zwaard.
Het luik gaat open;
binnenin gaapt de duisternis.
Nadat hij de ladder ertegen heeft geplaatst,
klimt de krijger enkele treden.
De zon straalt nu helder
en weerkaatst op het glanzende water.
Halverwege de ladder stopt de veroveraar.
Hij werpt nog een laatste blik op de wereld.
Schuimende golven spoelen aan op het strand
en knabbelen aan het zand.
De usurpator kruipt in het paard
en sluit de toegang achter zich.
De vogels zingen,
het land komt tot leven.
Binnenin het paard hoopt Hij
dat zijn bondgenoot hem niet vergeten is.
Op een verlaten strand in Illion
wacht het Trojaanse Paard geduldig af.