Kanalspaziergang

 

De lucht is van plastiek
Met wolken als contrabastonen uitgestreken
Als ik afleg
Ochtendroes
Staag drijvend als trage mistmoes
In het gloren van mijn koren flakes.
Opgestaan is slaap vergaan
Orakelt mijn claxonerend baldakijn.


Avec une gueule comme moi j'ai
Etre poète devient une évidence,
Je lui répondis 
Dans mon plus beau patois


De lucht is van porselein.

De zon een ploert
Op de vensters van Citroën -
Vluchtheuvel op in draf
Voor auto
Voorhuid van de man -
En het trottoir is een lappendeken
In straten vol gruis
En glommend blik,
Heuvel op en
Heuvel af.
Geclaxoneer parelt op de voorruiten
Als de stad-karaf
Haar poorten als poriën
Ambtenaren uitzweten.
Vlaanderen drinkt
En keert ons, droesem,
De rug toe,
Verschanst in fermettes
Schreeuwend als gebak.

In de branding van de nieuwbouw
Droomt de rand in baksteen
Authentiek chic:

Diamant gepiercete voorhuid.


Zijn jullie al vergeten
Al wat wij bedacht hadden 
Opdat morgen niet gisteren
Gebeuren zou?
Zijn jullie vergeten
Wat ik hier postuum ontbloot?
De penis van de dichter,
Gebed dat weerklinkt 
Van de minaretten van het Noord,
Waar duizend poëten 
Exegeten zijn 
Van de nacht voordien verloren.

Paarsaderige penis!
Wij knielen neer
Het schriele overblijfsel van ego
Gekielhaald
Zonder paarsaderige penis.
Wij knielen neer,
Grote Kreator,
Baal Moloch kinderverslinder
Aan wie wij offeren
Lust en hebzucht
Waar geen jazz tegenop kan.


Paarsaderig!


Dit is mijn penis! Dit is mijn wapen!
Gewijd in de strijd voor god en vaderland
Is er maar één
Die zich mijn penis noemen kan.
Mijn lichaam 
Is zijn instrument
Opdat ik voortleven zou
In een nieuw en jonger lichaam.
Respecteer mijn lul!
Want wie in mijn lul gelooft
Zal eeuwig voortleven.
Vrees mijn penis!
Zijn toorn torent hoog boven de anderen.
En als eenheid zijn wij onverzettelijk unaniem.


In het holst
van de nacht
kruipt uit zijn hol 
de nar.


Wij leven 
En geven de planten water.
Wij bewegen ons voort
In ruimtes waar poëzie
Zich als een schichtige muis manifesteert
Doldraaiend in alle hoeken van de kamer.

Dit is het excuus voor poëzie:

-gekscherende genialiteit
-het puntdak van de Sint-Servaas
dat als een pinnemoesj
over de kerktoren is gespannen
-het openbaar vervoer

In deze seculiere kruisvaardersstaatjes,
Tussen tuureluurse avenues,
Rijgen we aaneen
Straat na straat
Tot rijk,
Staat der dwazen.


Een jongeman
Rookt opium
op kaai 4.


Het kanaal
Stroomt log en wulps
Laken binnen 
In de schaduw van leegstaande loodsen,
Opgebaard
Met roomse decadentie.

Vol gras en uitlaatgas
Tussen torens van glas
Meet kapitalisme zich 
Perverse schoonheid aan
En schraagt met welbehagen
Romeinse wildernis aan de waterkant.

Schijn!

Het water wordt pas warm
In mijn handen
Als vanuit een ruit
Tussen granietgetrokken woonblokken
Een vrouw ontspringt
En het kanaal 
wordt dan een koor
dat zingt
als zij springt
met haar borstjes van bakeliet.


Epiloog

Ik vermager zienderogen
En woon nu in een ruige buurt.
Meer dan ooit 
Roert lust zich in mijn onberoerde lijf
En ik lang
Naar al wat mooi is
(uit zijn kooi te halen).



Enrico L. Krasnayin
7 oktober 1

 

1