De Zestigers
Terwijl de poëzie
van de Vijftigers rond 1960 meer en meer geaccepteerd raakte,
manifesteerde zich een tegenbeweging. Twee nieuwe tijdschriften
eisten de aandacht. Gard Sivik, genoemd naar een Antwerps
artiestencafé, werd in 1955 opgericht door een groep jonge
Vlaamse avant-gardisten. In 1957 voegden de Rotterdamse dichters
Hans Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager (1935-1992) zich
bij de redactie. Al gauw bepaalden zij, samen met Armando en Hans
Verhagen, de nieuwe, neo-realistische koers van het tijdschrift.
De dichters van de 'Nieuwe Poëzie' vonden de Vijftigers veel te
kunstzinnig, te dichterlijk. De burgerlijke zakelijkheid die door
de Vijftigers werd verworpen, werd door de nieuwe generatie juist
omarmd. 'Er moet een geheel nieuwe kunst komen... een kunst die
geen kunst meer is, maar een gegeven feit', schreef Armando. Geïsoleerde
zinnen uit bestaande, realistische teksten zonder opsmuk werden
de basis voor gedichten. Dat kon van alles zijn, flarden van
gesprekken op straat en regels uit reclamefolders of
krantenberichten. In 1964 verscheen de laatste aflevering van
Gard Sivik. Het werd een jaar later opgevolgd door het
internationale tijdschrift De Nieuwe Stijl, waarvan echter maar
twee nummers zijn verschenen. Vanaf 1958 was een andere groep
dichters actief in Barbarber. Tijdschrift voor teksten. Ook zij
zetten zich af tegen de Vijftigers en dan vooral tegen het belang
dat aan literatuur werd gehecht. Meer dan bij Gard Sivik lag de
nadruk op humor en taalspel. De redacteuren, G. Brands, J.
Bernlef en K. Schippers, vonden ook dat in principe alles
materiaal voor poëzie kon zijn. Waar het op aankwam was de keuze
die de dichter uit het materiaal maakte. Het toeval speelde
hierbij een grote rol. De dichters hadden een grote voorkeur voor
de ready-made en het objet trouvé. Het laatste nummer van
Barbarber verscheen in december 1971.
Een gedicht dat Cornelis Bastiaan Vaandrager in 'Gard Sivik'
publiceerde:
De de
Vliegerstraat is een straat
waar ik zelden of nooit iets te zoeken heb.
Ik rij er langs, dat is alles.
Ik rij er regelmatig langs, dat is een feit,
en altijd moet ik even denken
aan Johanna F. Vrugt
en het benedenhuis op nr. 50a
Ik ben er 1,
hooguit 2 keer geweest.
Het stierf er van de katten.
Ze lag er altijd in bed
of op een divan onder de dekens
Ze was altijd ontzettend hartelijk.
Ik vond haar ontzettend lelijk en ontzettend aardig.
Maar laten we eerlijk zijn:
schrijven kon ze niet.
Hepelinica