Matthew J. Hartogh
De inname van een land: een observatie van de Nederlandse economie
[Thanks for assistance in the translation go to the following: UvA students Kiki Klankhamer, Thijs van Rens, Jessica du Marchie Sarvaas; Professor Hartmann, Accounting, Prof. De Jong, Economics, and Hermann Valverkens, owner of the Avondverkoop store, Roetersstraat.]
Voorwoord
Als je geworsteld hebt met Hegel's Phaenomenologie Des Geistes, dan zal je weten dat het op dit moment een plausibel theoretisch gebaar zou zijn te beginnen met een overweging van de "vraag van de inleiding", maar daar we ergens moeten beginnen wil ik het volgende presenteren als een gids door dit document. Als een Amerikaan in Nederland ben ik net zo verbaasd over de bezienswaardigheden dan de mensen om me heen, als een gaijin zou zijn in Japan. Net als Japan is Nederland een land met beperkte ruimte en natuurlijk kapitaal. Daarom zal waarschijnlijk het Ricardian model een betere lens zijn om de Nederlandse economie mee te bekijken dan bijvoorbeeld Hecsher-Ohlin. Bij nader onderzoek blijkt echter dat geen van beide en goede toepassing is. De vorm die de Nederlandse economie en de civiele samenleving heeft aangenomen (en het is zeker een twee-eenheid) wordt gemotiveerd en geïnformeerd door het eigenaardige karakter van de Nederlandse instituties en kan niet makkelijk geplaatst worden op een bestaand theoretisch model. Het zogenaamde poldermodel is inderdaad een resultaat van de veengebieden en heidens die de fysieke basis van deze natie vormen. De hier volgende discussie is een precis en een overzicht van een toekomstig doctoraalverslag en zal gevuld worden met de feiten en de getallen om deze observatie te ondersteunen; maar, voor dit moment, laten we beginnen.
De Inname van het Land
Als je ooit de grote hal van Versailles bezoekt, waar de conjunctureel Franse veldslagen te zien zijn op de muren, dan zal je zien hoe de Franse natie is gesmeed, meter voor meter, vanaf Charles Martel's tegenslag tegen de stormloop van de Moren in 732, tot de strijd bij Austerlitz, waar Napoleon het land van de Galliërs uitbreidde tot zijn verste bereik.
Als de Hollanders zo'n grote bezienswaardigheid zouden bouwen, dan zouden de schilderingen op de muur de ontberingen weergeven van een kleine Germaanse stam, die door het lot of door noodzaak de koude, vochtige hoek van noordwest Europa zouden bewonen.
Hun gevechten waren niet tegen mensen, maar eerder tegen de Goden der natuur: wind, water en kou, en ondanks dat de trage moeizame opmars van dit volk der lage landen niet zo boeiend zou zijn als de veroveringen van Caesar of Napoleon, zou het ijverig en kalme werk van de Hollanders de grenzen van het continent zelf uitstrekken.
De spaarzame en praktische Hollanders zouden nooit geld uitgeven om een Versailles te bouwen, maar in het Rijksmuseum hangt een schilderij waarop het centrale voorstelling van hun zoektocht is uitgebeeld. De Staalmeesters van Rembrandt toont de bazen van de onderneming zittend in een vergadering, nadat ze een paar minuten hebben vrijgenomen van hun werk om te poseren voor het schilderij.
Het smeden van de Nederlandse natie vond niet plaats op de grote slagvelden van de Frans-Germaanse vlakte, maar in ruimtes als deze, waar mannen van simpele afkomst maar met ongewoon talent samenkwamen om te onderhandelen, compromissen te sluiten en om verder te gaan met de alledaagse zaken.
Je ziet deze zelfde "moet kunnen" houding vandaag de dag overal waar je kijkt in Holland. Niet al te lang geleden ben ik op een busreis naar Parijs geweest met een groep Nederlandse toeristen. De beschikbaar gestelde kamers waren minder luxueus dan men zou hopen, maar de prijs was een koopje. Hun geest, echter, manifesteerde zich, niet in de accommodaties, maar in het praktische werk van een gemeenschappelijke onderneming.
De buitenlander wordt van zijn stuk gebracht door de kracht van de Hollanders. Als ze in de rij staan om te eten of bij het laden en lossen van vrachtladingen, voelt men zich misschien als een indringer in een schilderij van Breughel tussen een draaikolk van boeren op een dorpsfestival. Maar dat waarvan de Amerikaan een verval tot een "ieder voor zich" mentaliteit zou verwachten, organiseert zichzelf automatisch tot een geordende operatie. Wanneer bagage verplaatst moest worden hielpen zowel de ouderen als de jongeren diegenen die hulp nodig hadden een handje en de bus bleef in beweging.
Aan het eind van de reis pakte een teruggetrokken, bebrilde man, die misschien twee woorden had geuit tijdens de hele reis, de microfoon om een aankondiging te doen. Deze man, met weinig verbale glans en nog minder verlangen om in het spotlicht te staan, verzamelde al zijn moed om een speech te geven waarin hij onze chauffeur en toergids prees en om een fooienpot voor ze te organiseren. Gewoon een normale burger die op de plaat stapt om iets gedaan te krijgen.
De Paradox van De Nederlandse Bedrijfsleven
De oorsprongen van het Hollandse sociale contact zijn niet vastgelegd in een groot document, zoals de Magna Carta, maar in overeenkomsten , gesmeed in de smeltkroes van debat en compromis, bekrachtigd door een vertrouwen dat alleen een stamvolk kent. Deze afspraken, die het fundament legden voor instituties als de Unie van Utrecht en de gefabelde Nederlands Oostindische Compagnie, mogen dan wel besloten zijn met niet meer dan een handdruk, maar elke man wist dat de ander woord zou houden. Je moet je buurman vertrouwen als je zo dicht op elkaar woont.
Deze typisch Nederlandse handelswijze heeft altijd de verraderlijke koers tussen de Scylla en Charibdis van zakelijk winst aan de ene kant en algemeen belang aan de andere kant bevaren. Handel, als een doel op zich, is nooit verheven tot de apotheose, die het in de Verenigde Staten geniet. Wanneer de Amerikaanse econoom door een straat in Amsterdam loopt staat hij perplex vanwege het feit dat de kleine ondernemer familiezaak kan bestaan op de wereldmarkt. Volgens de ijzeren wetten van financieel kapitaal had de winkel al lang geleden uitgekocht moeten zijn door een van de multinationale ketens.
Maar ondanks dat wat men mocht denken tijdens een wandeling door de rosse buurt, is niet alles in Nederland te koop. Een winkel die al drie generaties lang in de familie zit wordt met een boerenoog gezien als de familie koe, een produktief bezit te waardevol om te verkopen voor korte termijn winst. Dezelfde denkwijze geldt verder op de ladder tot de KLM of De Koninklijke .
Dezelfde principes, die het brein en zenuwstelsel vormen van de civiele codes die de moderne Nederlandse onderneming reguleren gelden nog vandaag de dag. Handel moet altijd afgemeten worden tegen lange termijn produktiviteit. Efficiëntie in de financiële markt moet altijd afgemeten worden tegen efficiëntie in de goederenmarkt, en beiden moeten afgewogen worden tegen overwegingen over het juiste gebruik van menselijk kapitaal. De Nederlandse bedrijfsliteratuur is doorspekt met het woord maatregel, maar het is een woord wat ik nog nooit gedrukt heb zien staan in de Wall Street Journal of de New York Times.
Kapitaal is vorm; het is een abstracte volmacht voor waarde, maar het is niet de waarde zelf. Het paleis van Versailles is de ultieme expressie van vorm. Een soortgelijk gebouw is nooit gebouwd door zelfs de rijkste handelaren van de Oostindische Compagnie. Misschien heeft het wat handelswaarde, maar daar je het niet op een schip kan vervoeren, heeft het niet eens dat. Een Lodewijk de Veertiende klok kan je niet eten.
In de Nederlandse esthetica moet vorm, nooit een doel op zich, altijd het nut dienen.
Als je dit begrijpt, dan zal het je niet verbazen te horen dat het beste visrestaurant, in de buurt van Bloemendaal, misschien wel de rijkste stad in Nederland, niet gevestigd is in een gebouw met een hoge huur en niet uitkijkt over een chic strand, maar over een staalfabriek, en een stel sluizen waardoor vrachtschepen de scheepvaartroutes van Amsterdam binnenkomen.
Geen van de rijke gasten vinden het erg, daar ze je zullen vertellen dat de staalfabriek een van de efficiëntste in Europa is en dat de sluizen, gebouwd met ingenieursbekwaamheid uniek aan de Nederlanders, inderdaad een technische wonder zijn.
Maar belangrijker dan dat, waarom zou je voor sfeer meer betalen.
Notes:
Engels, conjunctural. Rijksmuseum, Amsterdam, 1662 Voordeel is misschien wel het meest gebruikte woord in het Nederlandse zakenleven. Het is een alomtegenwoordig woord dat aanwezig is in bijna iedere etalage en advertentie in Holland. De stam Deel is terug te vinden in woorden als voordeel, aandeel enzovoorts. Het is misschien geen toeval dat de Hollanders ongeveer tien verschillende woorden voor pot hebben. Potten zijn essentieel in de organisatie van schaarse hulpbronnen in een barre omgeving. Op de plaat stappen, Stepping Up To The Plate, is een Amerikaanse honkbalterm. Als hij aan de beurt is, stapt de volgende speler op het thuishonk om zijn krachten te meten tegen de pitcher van de tegenstander, die op het punt staat een bal naar hem te gooien met een snelheid van ongeveer 120 km/uur. Een simpele metafoor, maar het vat de contradicties in de term "leiderschap", die de Nederlanders zich eigen hebben gemaakt, samen. Echter, zoals gewoonlijk in leenwoorden, is de betekenis vervormd geraakt in de vertaling. "Leadership" betekent in Amerika het aannemen van een rol op de voorgrond, maar de Nederlandse burger is als de slagman, voor een moment een eenzame kampioen die de microfoon pakt, maar hij is slechts een van de vele spelers en elk van hen komt aan de beurt. Overeenkomst betekent zowel contract als tussenoplossing, compromis, schikking, vergelijk, compromise op het Engels vertaling. Voor contract, per se, de Nederlandse verzameling wetten, corpus lexorum, gebruikt de term die van het Frans verborgen wordt. Nog eens, overeenkomst. Q.v. Burgerlijk Wetboek, boek 2: Overeenkomsten in het Algemeen. Op het Engels, These peculiarly Dutch deals. N.V. Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij staat in de volksmond bekend als De Koninklijke. De meeste ondernemingen in Holland zijn georganiseerd als landbouw cooperatie en het is inderdaad zinvol om Holland nog als agrarisch land to bekijken. Inderdaad, het is een natie van boeren die in de maalstroom van de 20e eeuw binnengetrokken zijn, maar in de kern is het Nederlandse sociale contract geïnspireerd op de traditionele waarden en normen van een ‘stamvolk’ gemeenschap.
De meeste in het oog springende levende afstammeling van deze zeer oude traditie is de Bloemenveiling van Alsmeer. De Alsmeer Bloemenveiling is een buitengewoon Nederlandse instituut, dat een boeiend huwelijk is van high-tech en zorgvuldige en nauwgezette handvaardigheden. Door de grote hal in Alsmeer passeert meer dan 43% van de totale hoeveelheid snijbloemen in de wereld, breekbare, levende objecten die moeten worden gesorteerd, gerangschikt, verkocht en dan worden verpakt voor verzending.
Voor 10 uur’s morgens, elke dag, moeten duizenden kilo’s, miljoenen bloemen veilig in vliegtuigruimen worden gepakt op Schiphol, het nieuwe Texel, om verspreid te worden door de hele wereld.
De handelstaal hier in deze werkelijk wereldomvattende onderneming, is niet Engels, maar Nederlands, en niet de gewone taal van studenten bedrijfseconomie, maar de volkstaal van de tuinders die deze coöperatie bezitten. Men kan dit beroep niet leren door een studie aan een universiteit; iemand verdient zijn plaats aan deze bloemenbeurs uitsluitend door een lang dienstverband als leerling.
.
Het Vennootschapsrecht, als opgesteld in 1954 door Meijers en verbeterd in 1976, Burgerlijk Wetboek Boek 2, is de regulerende wettelijke autoriteit voor de Nederlandse organisatie structuur. Deze statuten moeten echter gezien worden in relatie tot het politieke compromis uitgewerkt in de veertiger jaren, genaamd de Publieke BedrijfsOrganisatie. De PBO, op zijn beurt, zorgde voor de opgang van de Sociaal Economische Raad, die de richting van de arbeid en het sociale beleid bepaalt.
In 1976 werd het Vennootschapsrecht aangepast om de Nederlandse N.V. corporatie in convergentie met de EG richtlijnen te brengen.
Een onderzoek naar de twee kanten van economische equity, rechtvaardigheid en efficiëntie staat centraal in een discussie over de Nederlandse stijl van zakelijke organisatie. Er blijkt een wisselwerking te zijn tussen efficiëntie in de financiële markt en de overeenkomstige maatregel in de goederenmarkt. Oftewel, het kan een nuttiger gebruik van kapitaal zijn om een bedrijf te verkopen en het geld ergens anders met meer winst te beleggen, ondanks dat het bedrijf, als een fabrieksonderneming, zeer produktief gebruik maakt van de beschikbare land en arbeid en het beschikbare kapitaal. Evenzo, een ander, maar gerelateerd vraagstuk betreft equity, rechtvaardigheid, oftewel, of menselijk kapitaal en verdeling van inkomen optimaal gediend worden als het bedrijf draaiend blijft. Dit vraagstuk was van cruciaal belang in de beslissing om Hollands Fokker concern te sluiten. Aandacht alleen voor het winstpercentage op kapitaal trekt de aandacht weg van de vragen over wat economen de externaliteiten van produktie noemen. De term externaliteiten, in de letterlijke zin van het woord, geeft de indruk dat deze factoren irrelevant zijn met betrekking tot het efficiënt gebruik van input. Dit is de mening die het geheel der zaken regulaties in, bij voorbeeld, de Verenigde Staten, motiveert.In feite is het mogelijk dat Holland de optimale wisselwerking tussen deze twee belangstelling reeds heeft gevonden. Neem bij voorbeeld het akkoord van Wassenaar, waarin loonbeteugeling door arbeiders werd ingeruild voor een "rechtvaardige" verdeling van winst en zakelijk bestuur van de kant van het management. Het is algemeen toegegeven dat deze overeenkomsten de basis vormen van de huidige concurrentiepositie van Holland, en daardoor zijn huidige welvaart.
Maar zouden deze beteugeling mogelijk zijn geweest als, bij voorbeeld de "externaliteiten" betreffende, zeg, gezondheidszorg en bijscholing op het werk, niet aangepakt waren door het consortium van overheid en management of zou arbeid meer geneigd zijn tot de strijdlustige positie zoals in, bij voorbeeld, Frankrijk, waar de concurrentiepositie door stakingen is lamgelegd.
Juist, is niet een term die men gewoonlijk gebruikt in een discussie over commerciële transacties, maar, daar het commerciële leven in Holland net zo goed gemotiveerd is door de Lutherse conceptie van menselijke waardigheid, moet hiermee rekening gehouden worden. Een uitgebreide discussie hierover ligt buiten het bestek van deze verhandeling.(i) Aan een van de grachten hier in Amsterdam staat een klassiek Nederlands gebouw uit de 18e eeuw. In Amerika of in Frankrijk, zou dit gebouw allang ingenomen zijn door een of andere
overheidsinstantie, gerestaureerd zijn en bewaard zijn als een nationaal of civiel monument.
Hier is dit gebouw goed onderhouden, niet in perfecte, maar in bruikbare staat, en bovenop het dak staat, een televisieantenne. Dit gebouw is ongetwijfeld sinds zijn bouw in gebruik gebleven.
(ii) Kortgeleden kocht ik een splinternieuwe Batavus fiets, een eersteklas merk in Holland. Geen
voorloper in stijl of ontwerp, de Batavus is gebouwd met de Nederlandse gebruiker in gedachten, oftewel, het is een sterk werkpaard van een fiets. Na dertig minuten op de weg viel een chromen kettingbeschermer eraf. Wat kunnen wij hieruit opmaken? In de V.S. zou de chromen naamplaat, als een marketing toonbeeld, extra aandacht hebben gekregen tijdens de bouw van de fiets. Deze fiets zal ongetwijfeld nog 10, 20 of 30 jaar meegaan, maar voor de Nederlanders is de uiterlijke schijn niet de extra aandacht of uitgave waard.