De winter van de pijn vlucht weg, de lente van de liefde komt, met zijn versieringen en bloemen. Mar mijn liefde komt niet terug, ondankbaar en zonder medelijden, om mijn verdriet te verzachten. De wind Ziffiro zucht, Amor schiet met pijl en boog, en nodigt uit tot een zoet en rustig leven, maar jij, doof en blind, blijft zo hard als steen. Hoewel de duif huilt, de weduwe van haar zwervende minnaar, wil jij alleen in je verveling blijven, zonder vreugde en zonder gevoelens. Jij weet niet hoeveel vreugde er is in het samenzijn. Kijk naar Amarilli, gelukkig met Tirsi in haar armen. Oh! Filli, hoeveel tranen zullen komen als jij deze armen veracht.
Fugge il verno dei dolori
Fugge il verno dei dolori
Primavera degli amori
Se ne torna
Tutt' adorna
Di fioretti
lascivetti
Ma non torni tu già mai
Filli ingrata
Dispietata
A dar fine a li miei guai.
Senti Zeffiri che spira
Vedi Amor che l'arco tira,
E c'invita
A delce vita
Vita quieta
Vita lieta
E tu sorda, e cieca ahi lasso
Neghitosa
Disdegnosa
Ti starai qual duro sasso.
Senti piange Tortorella
Quasi afflitta vedovella,
Che non trova
Che le giova
Il suo errante
Caro amante
E tu viver sempre vuoi
Sola in noie
Da le gioie
Nascondento i sensi tuoi.
Tu non sai che lieto stato
È il trovarsi accompagnato
Mira Filli
Amarilli
Quanto gode
Con sua lode
Di star sempre a Tirsi in braecio,
Filli oh quanto
Farsai pianto
Se disprezzi questo laccio.