Reacties? Klik hier om
|
Studie contacten met DDR niet voldoende objectief
16 januari 2005 De
recent verschenen studie Over de
Muur. De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging van Beatrice
de Graaf kreeg veel publiciteit, vooral vanwege de daarin belichte
activiteit van de Stasi rond Nederlandse groepen in de jaren tachtig. Wij zijn echter meer
geïnteresseerd in de door haar beschreven bezoeken van enkele duizenden
individuele kerkleden aan de
DDR. Deze vonden al plaats in de eerste periode, van 1945 tot 1969, de
tijd dat de DDR nog formeel werd ontkend, maar ook, -- en nu vaak ook als
officieel kerkelijk beleid --, in de periode van ontspanning van 1969 tot
1977 en daarna tijdens de verkilling door de rakettenkwestie tot het
aantreden van Gorbatsjov (1985) en de val van de Muur in 1989. Verzoening,
solidariteit, bemoediging en meeleven waren het uitgangspunt. Kerken
hadden als het ware hun eigen Ostpolitik.
De contacten waren niet provocerend en werden aanvankelijk door het regime
toegejuicht. Interessant is dat ze volgens de Graaf verlichting brachten
voor in het bijzonder de kerkmensen in de DDR, maar door hun aantal en
intensiviteit op den duur toch door het regiem werden ervaren als
systeembedreigend. Vooral het in 1986 door de Wereldraad van Kerken
afgekondigde Conciliaire Proces, dat christenen opriep zich te richten op
de gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping, ging in de DDR
fungeren als een vehikel voor kritisch engagement van onderop. Belangrijke
conclusies, die we echter verspreid door het boek moesten lezen. Zoals
we van De Graaf ook terloops vernemen dat de IKV-top zichzelf ten onrechte
over de bol streek door te denken dat zijn acties bijdroegen aan de val
van de Muur. Die waren volgens haar zeker geen oorzaak van de val.
Daarvoor zou het IKV ‘te omstreden en te weinig invloedrijk’ zijn
geweest en ook de tegenwerking van het DDR-regime tegen het na 1981 op
blokdoorbreking gerichte beleid van het IKV te sterk. De studie brengt
veel materiaal bijeen rondom aandachtspunten, maar een heldere
probleemstelling ontbreekt, waardoor niet strak en geordend naar een
conclusie of een serie conclusies wordt toegewerkt. Een
boeiende probleemstelling zou zijn geweest of en zo ja welke externe invloeden
er zijn geweest op het ontstaan van de geweldloze opstand rondom de Montagsgebete in de Nicolai-Kirche in Leipzig, die de stoot gaf tot
de val van het regime. Kreeg Egon Bahr, de grote SPD-strateeg van de
Ostpolitik, achteraf gelijk met zijn stelling dat dialoog en langzame
toenadering op termijn liberalisering zouden brengen en dat confrontatie
niet zou werken? De reacties van het regime in 1953 (DDR), 1956
(Boedapest) en 1968 (Praag) getuigen daarvan. De vraag is ook relevant,
omdat de op blokdoorbreking gerichte confrontatiestrategie van
IKV-secretaris MientJan Faber en de Britse mensenrechtenactiviste Mary
Kaldor onder de noemer ‘ontspanning van onderop’ geen succes bleek en
de positie van de dissidenten in de DDR eerder deed verslechteren dan
verbeteren. Een
tweede misser achten we dat de Graaf de archieven van de PPR en de EVP
niet in haar onderzoek heeft betrokken, noch die van de Ost-CDU, een met
het SED-regime in de DDR verbonden partij van ‘christenen voor
socialisme’, met wie beide kritische dialoogcontacten onderhielden. Die
contacten waren minder ‘sporadisch’ dan De Graaf stelt en hadden een
eigen strategie. Nadere bestudering daarvan had haar kunnen helpen in haar
onderzoek. PPR en EVP waren vredespartijen en maakten deel uit van zowel
het Komitee Kruisraketten Nee (KKN) als van de Europese Nukleaire
Ontwapeningbeweging (END). Bij de laatste probeerden Faber en Kaldor in de
jaren tachtig een beleid aan de man te brengen, zonder overigens een
meerderheid achter zich te krijgen. We participeerden in die discussies en
begrepen dat ook de geheime diensten van de Oostbloklanden aanwezig waren.
Men was goed op de hoogte, zo constateerden we tijdens onze bezoeken aan
de DDR. Maar
waarom zo veel aandacht besteed aan de acties van de Stasi
tegen een deel van de Nederlandse vredesbeweging dat volgens een ander
deel te anticommunistisch was of te veel meedeed aan de Koude Oorlog,
zoals dat gebruikelijk was bij rechts? Van de Stasi met haar Duitse Gründlichkeit waren die te verwachten en dus weinig nieuws. Dat bij
ontmoetingen gedane uitspraken, al of niet verwrongen, bij de Stasi
terecht konden komen, deerde ons niet.We kwamen in de DDR vanuit de
strategie van de Derde Weg, ooit ontstaan in de PSP, en daarna een
wezenlijk beleidsonderdeel van de EVP. Het was de reden waarom we als EVP
een samenwerkingsblokkade jegens de CPN hadden, tot die in 1981 het
democratisch centralisme (een éénpartijsysteem bestuurd vanuit de top)
losliet. De ziekte staat rechts en de kwakzalver uiterst links, zeiden we.
We waren vanuit de Derde Weg kritisch jegens het communisme -- ‘de
kwakzalver’ -- en wezen het ideologisch af, maar waren ook tegen de
Koude Oorlog vanuit het kapitalistische Westen en het daarmee
samenhangende wapengekletter, mede omdat we die ‘kwakzalver’ zagen als
een rekening voor eigen westers falen. Het
is een tekortkoming van De Graaf dat zij in haar studie die strategie niet
nader heeft uitgediept. Dat had fouten kunnen voorkomen, ook jegens
personen als Jan van Putten en generaal b.d. Michiel von Meijenfeldt --
beiden prominent in het IKV en de laatste ook in de Gereformeerde Kerken
en in de EVP -- , als zouden
die geen afstand hebben genomen van het regime. Er
waren in wezen drie ideologische lijnen in de contacten met de DDR: 1)
sympathisanten van het ‘socialistische experiment’; 2) voorstanders
van de Derde Weg met een sterke focus op het doen stoppen van de
wapenwedloop en om daarbij ook zelf eerste ontwapeningsstappen te zetten;
en 3) mensen die zich goed konden vinden in het eigen kapitalistische
systeem, die de confrontatie met het Oostblok wilden aangaan en niet
direct de eerste stappen naar ontwapening wilden nemen om zo de spiraal
van de wapenwedloop om te buigen. Lodewijk
Ringnalda, Dick Boer, Bé Ruys, Christenen voor Socialisme en de CPN zaten
op de eerste lijn, de PPR, de EVP, de PSP, Von Meijenfeldt, Van Putten,
Hans Linneman, Gonda Rijksen, Ad Kruyswijk, Albert van de Heuvel, Vrouwen
voor Vrede, lokaal IKV-kader en veel kerkelijke DDR-bezoekers meer op de
Derde Weg, en Faber en Kaldor op
de laatste lijn. Het
zou De Graafs studie ten goede zijn gekomen als ze die drie lijnen goed
uit elkaar had gehouden en van daaruit de achterliggende motivatie en
vooral ook het effect van de verschillende benaderingen naast elkaar had
gezet. Juist ook om er voor vandaag van te leren, nu er weer analoge
scheidslijnen te constateren zijn inzake de oorlog tegen Irak en de
houding jegens de islam. Helaas doet ze dat te weinig, met alle gevolgen
van dien. Zo uit zij kritiek op Van Putten, maar ze heeft geen contact met
hem gezocht om met hemzelf diens strategie door te spreken; nu is ze
alleen op de vaak door de eigen DDR-bril gekleurde data van de Stasi
afgegaan. Ze zegt in een interview in NRC
Handelsblad nu daar ‘inmiddels spijt van’ te hebben. Van Putten
heeft zich ondertussen adequaat kunnen weren in de media tegen de De
Graafs aantijgingen. Maar von Meijenfeldt is dood en kan zich dus niet
meer verdedigen. Het is dan ook laakbaar dat De Graaf
insinuaties jegens hem niet uitvoerig heeft gecheckt bij zijn
vrienden in de EVP en in de kerken. Ze wekt nu de indruk enigszins partij
te kiezen voor een van de lijnen, namelijk die van Faber en Kaldor,
althans meer sympathie te hebben voor de vruchteloze polarisatie van de
IKV-top met de DDR of de Stasi dan voor de
objectiviteit van haar onderzoek oorbaar lijkt. Het
feit dat in de lijst met personen die ze heeft geïnterviewd verreweg de
meerderheid behoort tot de stroming-Faber-Kaldor en ze nauwelijks iemand
heeft gesproken van de Derde Weg-benadering,
wijst hierop. Dat is wetenschappelijk gezien ernstiger dan kleinere, maar
wel de sfeer tekende slordigheden, dat de Graaf één van ons de naam
H.Velema geeft en hem ook de functie toedicht van secretaris Deputaten
Oecumene Buitenland van de Gereformeerde Kerken. De DDR-ambassade weet het
in het door haar vermelde gespreksverslag met ondergetekenden beter en
noemt hem ‘Auslandsekretär der EVP’, zij het onder de naam H.Vetama.
|
|