Reacties? Klik hier om
|
Hoe onderhuidse spanningen in onze samenleving een wending te geven?
Hans Feddema Racisme is een taboe in Nederland. Ieder weet dat het
aanwezig is, maar je moet het niet hardop zeggen. Als je dat al of niet
per ongeluk wel doet, zijn de rapen gaar. Mij overkwam dat rond 1 oktober,
nadat ik in een artikel had geschreven dat in de VS, maar ook in
Nederland, “het racisme weer de kop opsteekt, niet alleen in de
volkswijken maar ook bij mensen aan de top”. Misschien waren de emoties
zo heftig omdat ik het concreter had gemaakt dan de algemene constatering.
Misschien voelden mensen zich aangesproken en maakte dat hen boos. Dat had
ik mij op die manier niet gerealiseerd. Ik zou willen uitvinden hoe dat
onderwerp uit de taboesfeer is te halen en hoe het bespreekbaar kan
worden, zonder de bijbehorende afweer, die beslist contraproductief kan
worden genoemd. Ik zoek daarnaar. Mijn
artikel stond onder meer in het Haarlems
Dagblad, maar het verscheen eerst in Het
Parool, met een iets te provocerende kop. Anders dan bijvoorbeeld
Haarlem reageerde Amsterdam fel, en misschien mag ik de conclusie trekken
dat vooral na de moord op Theo van Gogh die stad niet vrij van etnische
spanningen blijkt te zijn. Er waren dus boze ingezonden brieven, er was
boosheid bij columnisten. Hierdoor kwamen verschijnselen naar boven die
ook jegens Geert Mak hebben gespeeld, die gemakkelijk zouden kunnen worden
opgevat als rancuneus, onder de gordel en op de man spelend, ware het niet
dat ik het vermoeden heb gekregen dat er iets wordt geraakt in deze
mensen. Dat is sindsdien mijn zorg. Terloops
verwees één van de columnisten naar mijn website. Ik krijg de indruk dat
ik daardoor te maken kreeg met scheldkanonnades en een reeks vooroordelen
jegens de moslims in mij toegezonden e-mailberichten. Zelfs kreeg ik te
maken met een minder bekend en ook anoniem
opererend gezelschap, DemoCrates, dat het een en ander opvatte als een
mogelijkheid om mijn foto op internet te plaatsen op hun site met
bijbehorende oproep tot forse actie jegens mij. Aanmerkelijk prettiger
waren twee andere reacties, weliswaar ook boos, maar niettemin
betrekkelijk vriendelijk, uit wat ik in een onbewaakt ogenblik een
informele groep van acht publicisten heb genoemd. Arme
ik. Ik was afgegaan op een uitzending van Netwerk
in december 2004, waarin het een en ander werd uitgedragen over
de samenstelling van een groep mensen bij een etentje met Hirsi Ali. Als
het ware werd naar buiten gebracht dat sprake was van een soort
rondetafelconferentie. De deelnemers daaraan werden kort daarna nog eens
extra onder de aandacht gebracht, met naam en toenaam, door de
gezaghebbende columnist J.A.A. van Doorn (Trouw,
18 december 2004). Ik nam een verdichting aan van gezamenlijk denkwerk en
strategie, waar ik inmiddels iets genuanceerder over denk. Ik
zei al: arme ik. Want Van Doorn -- gezaghebbend, ook in wetenschappelijk
opzicht -- noemde hen toen de “camarilla van het kamerlid Hirsi Ali”.
Ik vond dat in mijn onschuld een meeslepend beeld. Ik moet echter toegeven
dat het middelpunt van dit al, te weten Hirsi Ali zelf, in een interview
in Wordt Vervolgd (Amnesty
International) van 30 september zegt
“milder te zijn geworden”. In het interview toont zij begrip voor
wat des mensen is, en ze zegt dan ook dat “racisme mensen eigen is”.
Zij is in haar denken ertoe overgegaan dat gegeven als aanwezig onder
moslims jegens andere culturen bespreekbaar te krijgen, en dat los te
koppelen, maar zonder de eerdere frontale aanval op de islam. Die heeft
volgens haar zijn tijd gehad: “Ik ga niet meer roepen dat de profeet een
perverse tiran is en noem maar op”. Ik vind dit een zeer gunstige
ontwikkeling. Ik
ben zeker niet tegen religiekritiek, mits gedoseerd en mits niet
eenzijdig. Wij moeten waken dat wij uit welke overweging ook één religie
op de korrel nemen, zodoende ongewild aanzettend tot een mogelijke vorm
van een hetze. Die is schadelijk voor
de samenleving. Het is algemeen bekend dat historische en hedendaagse
trauma’s van religieuze groepen aanleiding geven tot het zich vernederd
en uitgesloten voelen. We moeten onszelf opleggen daarop niet in
te spelen, waardoor dergelijke
trauma’s zich versterken. De Amerikaanse onderzoekster Jessica
Stern deed daar onderzoek naar. Zij sprak met terroristische groepen van
verschillende religieuze achtergrond over hun drijfveren. In haar boek Terreur
in naam van God noemt zij als diepere grond voor aansluiting bij die
groepen: vernedering. Op
2 november staan we in Amsterdam extra stil bij de moord op Theo van Gogh
van een jaar terug. Premier Balkenende en burgemeester Cohen behoren dan
onder meer tot de sprekers. Het is onaanvaardbaar, vernederd of niet, als
wij elkaar menen te woord te moeten staan door elkaar het leven te nemen
om welke reden ook. Daar
feitelijk dit gedrag wel schijnt voor te komen uit gevoelens van
vernedering, moeten we op zijn minst stilstaan bij uitlatingen die onnodig
dat gevolg opoepen. Achteraf betreur ik dan ook dat ik er bij Van Gogh
niet sterker op heb aangedrongen om wat ingetogener te zijn in zijn
aanduidingen van moslims. Ik deed dat één keer publiek in juni 2004 op
een symposium te Amersfoort (overgenomen in een magazine) naar aanleiding
van het feit dat Van Gogh Abou Jajah minder fraai omschreef, zodanig dat
de gelovige moslim zich negatief aangesproken zou kunnen voelen. Ik
geloof in de vrijheid van het woord, maar het bovenstaande illustreert nog
eens ten overvloede dat alles mag, maar niet hóeft te worden gezegd.
Woorden kunnen behalve krenken ook een negatief sneeuwbaleffect in de
samenleving hebben, doordat derden ze overnemen. Er is vooral
omzichtigheid geboden als die woorden het karakter krijgen van
generalisaties jegens etnische en/of religieuze groepen. Ik denk dat er
meer vrede op de wereld zou zijn als we ons ervan bewust zouden zijn dat
onze woorden scheppen -- dus dat warm van inhoud liefde schept en scherp
van inhoud haat. Niet iedereen kan daar mee omgaan We
zullen er in elk geval alles aan moeten doen om (impliciet) racisme, een
uiting van onverdraagzaamheid, te voorkomen. Generaliseren en
stigmatiseren zijn -- naast vooroordelen, angst, demonisering en
zondebokuitdrijving -- daarvan belangrijke kenmerken. Als ongewenste
maatschappelijke verschijnselen, handelingen en eigenschappen worden
toegeschreven aan bepaalde etnische respectievelijk religieuze groepen,
spreekt de sociologie van generalisatie. Hieraan maken we ons allen zonder
het te beseffen schuldig. Bewustwording van dat feit kan helpen de huidige
onderhuidse etnisch-religieuze spanningen in de samenleving een andere
wending te geven.
|
|