Reacties? Klik hier om
|
Burgerrevolte
en crisis van de linkse politieke elite Hans Feddema 26 augustus 2002 De
beweging van de jaren zestig en de omslag van 1972 na de overwinning van
Joop den Uyl en zijn Nieuw-Linkse PvdA waren initiatieven van links. Met de
revolte van de burgerij dit jaar is dat echter niet het geval. Samen met het
verschijnsel ‘wisselkiezer’ onthult dit de crisis van de linkse
politieke elite. De ‘wisselkiezer’ voelt zich vrij te bewegen van rechts
naar links en omgekeerd. Dat dit op 15 mei in groten getale gebeurde ten
gunste van rechts, geeft aan dat men toen het vertrouwen in de linkse elite
heeft opgezegd. Behalve
het fenomeen Fortuyn is er een aantal factoren waarom dat kon plaats vinden.
Ik noem er vier. De mensen voelen dat de linkse elite 1) te weinig gelooft
in haar eigen idealen, 2) sterk inzette op ontideologisering en ook een
spirituele dimensie mist, 3) vlucht in bureaucratie en 4) vooral zich
gedraagt als regenten, ook via beheersing van het politiek correcte denken.
Columnisten dragen tevens bij aan het laatste. Ze bewaken als het ware de
ideologische orde. Jan Greven merkte in een beschouwing in NRC Handelsblad van 16 juni terecht op dat media ‘alleen over
trivialiteiten’ discussiëren en dissidente visies over echte keuzen
onderdrukken. De subtiele ‘censuur’ bij de opiniepagina’s zou in deze
ook best eens onderwerp van discussie mogen zijn. De
vlucht (van links) in het politiek correcte denken was democratisch gezien
ernstiger dan veelal wordt gedacht. Het leidt tot angst voor stigmatisering
en tot verkramping. Vooral vanuit de Tweede Oorlog zijn er thema’s en
termen die aanleiding zijn tot moralisering en demonisering, maar ook tot
verlamming als het gaat om inzet voor gerechtigheid. Hoelang hebben we, uit
angst in de hoek van het antisemitisme te worden geduwd, géén kritiek
willen uiten op het Israëlische beleid van ongerechtigheid jegens de
Palestijnen? Op dit punt paralellen trekken met de vroegere
apartheidsonderdrukking, of erger, is nog steeds een taboe. Binnenslands de
bevolkingsgroepen meer spreiden over de wijken werd lange tijd afgedaan als
‘links racisme’ van de SP. En zo zijn er meer voorbeelden van het
politiek correcte denken. Door
de elite te worden bestempeld als dom of behept met foute denkbeelden dan
wel met onderbuikgevoelens, zonder dat met het volk serieus in discussie
wordt gegaan, veroorzaakt weerzin en lethargie ten aanzien van de politiek.
Hetzelfde gebeurt als men bij problemen aankomt met een soort regentenlogica
van ‘laat het maar aan ons over’. In een democratie kunnen onderwerpen
niet te lang onder tafel blijven. Afwijkende meningen gaan immers
ondergronds en dat leidt, indien iemand ze in goede bewoordingen bovengronds
haalt, tot een uitbarsting. De linkse elite, die bijna altijd gefocust is op
‘goede’ bedoelingen, maar dan vaak ‘over’ en niet ‘met’ het
volk, faalde dus op het punt van de middelen. Pim Fortuyn doorzag dit en
zorgde, hoe bedenkelijkenkele van zijn ideeën ook waren, uiterst knap voor
een ‘bewustzijnsexplosie’ en het ‘wekken van de zwijgende meerderheid
uit haar politieke lethargie’, zoals Arie van der Zwan het uitdrukt (NRC
Handelsblad, 15 juni). De elite was hierover geschokt en verbolgen, want
‘het grappige van elites is’, zegt Bastiaan Bommelje terecht, ‘dat zij
zichzelf nooit zien als elites, maar als natuurlijke hoeder van de bestaande
orde’ en bezitters van het ‘onbetwistbare wereldbeeld’ (NRC
Handelsblad, 25 mei). De
crisis van de politieke elite blijkt daarmee tegelijk een crisis van de
democratie. Politicologen schetsen de laatste als een karteldemocratie
waarin de baantjes onderling worden verdeeld en de bestuurlijke elite de
zaken onder elkaar bedisselt en via het politiek correcte denken nieuwkomers
buiten de deur houdt. Controle, betutteling of paternalisme zijn in zo’n
situatie troef. Logisch dat politiek Den Haag sterk naar binnen is gericht.
De Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber meent dat politici ‘niet geïnteresseerd
zijn in echte democratie, omdat ze graag vadertje willen spelen’ (De Helling, zomer 2002). Geert Mak ziet dat ‘van bovenaf’-gedoe
als een ontsporing van de linkse broederschaps- of solidariteitsgedachte (Trouw,
1 juni). Dit
alles is zeker van toepassing op de PvdA-elite. De PvdA werd lange tijd
gekenmerkt door ‘de macht’ (ook inzake bestuurlijke sleutelposities),
bestuurscentrisme, een arrogante regeerstijl, de kop in het zand steken voor
de problemen in de wijken of in de zorg, en vooral door angst voor interne
controle. Van het laatste is de afschaffing van de partijraad een voorbeeld.
Het was een kleine inner circle
die in wezen bepaalde hoe het programma en de kandidatenlijst eruit kwamen
te zien. D66
heeft intern een democratische kandidatenlijstprocedure, waaraan GroenLinks
een voorbeeld zou kunnen nemen. Zij is nochtans via acht jaar Paars
verworden tot een bestuurderspartij en deel van de Haagse
achterkamertjespolitiek, goede europarlementariërs als Lousewies van der
Laan ten spijt. Thom de Graaf was degene die onder meer Anne Frank van stal
haalde tegen Fortuyn na diens geruchtmakende Volkskrant-uitspraak over
artikel 1 van de Grondwet. Het is overigens de vraag of het daarin wel om
dat artikel ging. Fortuyn zei: “Als je in Nederland voortdurend elke
discussie doodslaat door bij het minste of geringste naar dat artikel 1 te
verwijzen, dan kun je dat net zo goed schrappen.” Volgens Frits Wester is
dat ‘heel iets anders’ dan ronduit pleiten voor afschaffing (Vrij
Nederland, 25 mei). Hoe dan ook, de Graaf was onderdeel van het Haagse
establishment, dat een front vormde tegen de opkomst van de ‘outcast’ of
de ‘niet bij de Haagse mores passende’ Fortuyn. Er
waren in wezen drie politieke leiders die dat front tegen Fortuyn vormden
(Dijkstal stopte na een aanvankelijke verwijzing naar het nazi-tijdperk
algauw), namelijk Melkert, De Graaf en Rosenmöller. Van de eerste twee was
dat wel begrijpelijk, omdat Fortuyn zich tegen Paars keerde, maar voor de
laatste was dat minder voor de hand liggend. Een van de redenen, naar het
lijkt, dat hij enigermate, hoe klein het verlies ook is, deelde in de val
van Melkert en de Graaf. Er is voor hem en de partij dan ook geen reden om
na het verzenden van een kalmeringsbrief aan de leden gewoon over te gaan
tot ‘business as usual’. Dat
gevaar zou er in kunnen zitten, omdat hij in die brief van 21 mei louter
verwijst naar ‘externe omstandigheden’, waar het bij de tegenvallende
uitslag om zou gaan. Op de partijraad van 25 mei herhaalde hij dat door
alles te leggen bij de ‘bizarre situatie’, in genoemde brief omschreven
als ‘moord op Fortuyn, stilgelegde campagne en de hetze tegen links’. Het
klinkt plausibel, maar dat is het nader beschouwd niet, omdat het niet de
paradox verklaart dat van de drie oppositiepartijen jegens Paars (GroenLinks,
CDA en SP) de laatste twee enorm scoorden en GroenLinks niet. De ‘bizarre
situatie’ gold immers voor alle partijen. Zo ook de op voorstel van
GroenLinks stilgelegde campagne. (Geen wijs besluit, omdat men het niet
koppelde aan uitstel van de verkiezingsdatum). De campagnestop was overigens
het minst schadelijk voor een partij als GroenLinks, omdat die in
vergelijking met andere kleine partijen door de media ruimschoots was
bedeeld. Voor de SP was die schadelijker, maar door haar protest tegen die
stop kreeg zij op de valreep wat extra aandacht in de media in door het lot
bepaalde verdeling van rechtvaardigheid. Een
hetze tegen links? Was er in de hele verkiezingscampagne geen sprake geweest
van ‘hetzes’? Er was zeker lange tijd een soort hetze tegen Paars.
GroenLinks had er zelf jaren (wat) aan meegedaan in de strijd tegen het
paarse marktdenken. En behoort
de winnaar SP niet ook bij links? Politiek geweld geeft wel altijd een ‘backlash’, maar die had dan ook de SP moeten treffen. In het
kiezersonderzoek van ANP en NOS bleek tevens dat van het grote verlies van
de PvdA er (behalve naar CDA en SP) nogal wat stemmen naar GroenLinks zijn
gegaan. Nee, ik denk dat GroenLinks, dat dus ondanks die toevloed van
ex-PvdA-stemmers verloor en überhaupt van haar oppositie tegen Paars te
weinig profiteerde, vooral ook bij zichzelf te rade moet gaan. Lag
de fout op het terrein van het programma? VU-politicoloog Hans Keman stelde
in een symposium op 21 juni in de Tweede Kamer dat de partijen bijna alle,
ook GroenLinks, programmatisch naar het midden kruipen en dat de kiezers dat
blijkens een onderzoek
onduidelijk vinden en daarom uitwijken naar de flanken. Politicoloog Jos de
Beus prees de milieuparagraaf van GroenLinks als ‘uitstekend’ en verweet
Rosenmöller deze en ook andere positieve thema’s niet centraal te hebben
gesteld. Hij zit daarmee op de lijn van zijn vakgenoot J. Kleinijenhuis, die
op het symposium stelde dat de kiezers willen dat de partijen in de campagne
hun eigen issues naar voren brengen. Dat de VVD, de PvdA en ook GroenLinks dat
te weinig deden, zou hen stemmen hebben gekost. De Beus ziet het voorts als
een fout dat Rosenmöller zijn campagne geheel zou hebben laten beheersen
‘door een negatief thema: het antiracisme en de frontale bestrijding van
Fortuyn’ (NRC Handelsblad, 18
mei). Het laatste werkte volgens Kleinijenhuis evenals ‘demonisering’
overigens in het voordeel van de aangevallene.
Deze
kritiek ligt in de lijn van die van Jan Pronk, die zijn eigen partij op 17
mei verweet ‘te veel afstand van Pim Fortuyn’ te hebben genomen door op
de man te spelen en meteen te zeggen ‘nooit te willen samenwerken met
diens lijst’ in plaats van het inhoudelijke debat met hem centraal te
stellen. Om weer terug te keren naar De Beus, de fouten van GroenLinks
zouden kortom volgens hem liggen bij de campagnestrategie. Ik deel die
visie, maar voeg eraan toe dat die ook liggen bij de partijkoers, zoals het
verwaarlozen van de linkervleugel. Kritiek
op de campagne raakt niet in de laatste plaats de partijleider. Er is, zo
stelt Hans Wansink terecht, tijdens de campagne ‘een machtsconcentratie,
waarbij de partijleider met enkele getrouwen de strategie bepaalt, dit met
voorbijgaan aan de leden, het kader, de fractie en zelfs de
partijvoorzitter’ (De Volkskrant,
25 mei). Maar de partijkoers is normaliter behalve van de partijleider een
zaak van meerdere geledingen in de partij, waaronder ook fractie en bestuur.
Een onafhankelijke evaluatie door de partij van 1) de campagnestrategie en
2) het koersbeleid lijkt hoe dan ook van belang. Daarbij moet tevens worden
betrokken 3) de vraag waarom de partijtop louter met zijn eigen agenda bezig
bleef zonder acht te slaan op de signalen van een stemming van onvrede in
het land, die wel moest uitgroeien tot een revolte. Dat men die stemming
geheel heeft onderschat, is primair een aanklacht tegen Paars, maar raakt
ook GroenLinks. Het confronteert de partij met de vraag of de fractie niet
te zeer in een ivoren toren zit. Dit te meer, omdat er nogal wat signalen zijn geweest. Ik noem er vijf: 2)
De enorme steen in de vijver van Paul Scheffer in januari 2000 met zijn
essay ‘Het multiculturele drama’. 3)
Het opkomen van de beweging Leefbaar Nederland, met lokale doorbraken in
Utrecht en Hilversum. 4)
Het op 5 mei 2001 gepubliceerde trendonderzoek van Motivaction onder de
titel ‘Vrijheid is leven zonder angst’. Daarin kwamen drie trends naar
voren, namelijk a) een toegenomen maatschappelijke bezorgdheid en angst voor
het verlies van sociale binding, b) een afnemende vereenzelviging met werk
en status en c) een toename van tijdstress. Een nota bene ‘verwarde,
onmachtige en gehaaste burger’ zou op zoek zijn ‘naar geborgenheid’. 5)
Het rapport ‘In dienst van de democratie’ van de Commissie Wallage in
augustus 2001, dat de kloof tussen overheid en burgers ten overvloede in
kaart bracht, maar dat in een lade verdween, althans niet meteen de urgentie
verkreeg die het verdiende. (Ik
ga op deze signalen verder niet in, maar volsta met de vraag, als was
doorgedrongen dat de burger ‘verward, onmachtig, gehaast en op zoek is
naar geborgenheid’, of links daarop dan wel een antwoord had?) Signalen
van onvrede nauwelijks opvangen, impliceert dat men schijngevechten aan het
voeren is. Het lijkt tevens aan te geven dat ook de oppositie deel kan zijn
van een gesloten politieke klasse of politieke cultuur. Voor de elite van
Paars was dit mogelijk, omdat zij in hovaardij voortplaneerde op een schijn
van succes, tot zij net als de sociaal-democraten in Frankrijk, die in hun
besef ‘fantastisch
bestuurd’ hadden, tot hun grote schrik met de neus op de realiteit werden
gedrukt. Dat geldt in zekere zin ook voor GroenLinks, bij wie
opiniepeilingen en mediasteun bijdroegen tot haar (schijn)succes. De top van
GroenLinks werd onder meer doodgeknuffeld door een of
meer media vanuit de optiek of verborgen agenda dat er weer een
PvdA-CDA-coalitie moest komen. GroenLinks, dat daarvoor als derde partner
nodig was, diende dan wel volwaardig meedoen aan het ‘correcte’
(mode)denken en ook zijn kritiek op de NAVO inslikken. Een
grote fout van de top van Groenlinks lijkt dat deze die ‘steun’ zich te
veel liet aanleunen. Er is niets mis met regeringsverantwoordelijkheid, maar
daar als oppositie te veel of te vroeg op te mikken, en dat nog wel in een
coalitie met een regenteske, in diskrediet rakende paarse partij als de
PvdA, komt niet goed over bij de kiezer. Het sterke punt van GroenLinks was
zijn krachtige oppositie tegen Paars. In plaats van dat te benadrukken en
verder 15 mei netjes af te wachten, liep men te veel vooruit op de macht,
ook door salonfähig proberen te zijn. Zoiets is bijna altijd een recept om
de macht juist te verliezen. Maar dat werd het zeker toen de Haagse salonfähige
politieke elite ineens werd ontmaskerd als een keizer zonder kleren. Dat
laatste werd versterkt door de campagne, waarin GroenLinks zich onder meer
profileerde door aan te vallen. De partij scoorde daarin tijdens het debat
op de Erasmus Universiteit. Mensen vergaten daardoor even de interne
problemen van GroenLinks, maar door zo sterk, net als Melkert en de Graaf in
te zetten op een frontale bestrijding van Fortuyn, kwam GroenLinks niettemin
meer en meer in het kamp van de ‘uitgedaagde’
Paarse elite terecht. Strategisch was dat zwak. Vooral toen bleek dat
Fortuyn de electorale strijd volgens Arie van der Zwan tot een heroïsch
gevecht met het establishment wist te maken. De top van GroenLinks, die
zonder debat ook nog zwarte pieten uitdeelde aan de SP, riep daardoor de
brede kritiek op de Haagse ‘regenten’ ook enigszins over zich heen.
De
SP ontsprong die dans. Ze was zelf net als Fortuyn ‘outcast’ in het Haagse en had van Fortuyn nul op het rekest
gekregen inzake een verzoek om een debat met Marijnissen. Ook mocht de
laatste niet deelnemen in de lijsttrekkersdebatten op tv. Het beeld van de
echte linkse oppositiepartij tegen Paars en geen onderdeel te zijn van de
door Fortuyn uitgedaagde Haagse elite, kon zo blijven bestaan. Marijnissen
kwam bovendien in zijn tv-optredens waardig en niet als een opgewonden
standje over, wat zeker vlak voor de verkiezingen werkt. Aan de SP verloor
GroenLinks zo nogal wat kiezers, ook omdat de laatste zijn radicale flank
van zich had vervreemd. De
waarschuwing van Geert Mak aan de politieke partijen ‘niet op oude
sjablonen terug te vallen, maar zich grondig te herbezinnen en
reorganiseren’ (Trouw, 1 juni),
geldt ook GroenLinks. GroenLinks zal zich in die zelfreflectie ook moeten
beraden op de interne democratie. Als zij teveel ‘een speeltje is van de
partijtop’, zoals Roel Berghuis betoogt (Trouw,
5 juni), en er dus sprake is van een topdown benadering intern, ook door
de wijze waarop kandidatenlijsten worden samengesteld, zal dat algauw
negatief uitstralen. Als men niet is geworteld in de stadswijken, is het,
toegegeven, niet gemakkelijk zich geheel te ontrekken aan de regenteske
attituden van het Haagse. Toch zal het moeten, vanwege de geloofwaardigheid
van zijn idealen. Behalve
de in de campagne en de bij de partijkoers gemaakte fouten, moet het door de
burgerrevolte volgens Bommeljé aan het licht gekomen ‘gebrek aan
intellectuele veerkracht’ bij de elite (NRC
Handeslblad, 25 juni), dus het onvermogen of de armoede waarmee op
Fortuyn werd gereageerd, de GroenLinks-top ook iets zeggen. Er is, zoals de
Kosovo-oorlog en Srebrenica aantonen, veel modedenken in de politiek,
waardoor men de dingen niet goed doordenkt, maar vaak te snel besluiten
neemt. Met meer nadenken en diepgang hadden soms mensenlevens kunnen worden
gespaard. Ook het aanvankelijk wat meegaan met de privatisering van Schiphol
is een voorbeeld van het volgen van het modedenken. Dat links op 15 mei
zozeer aan macht heeft ingeboet, komt mede doordat zijn elite en ook die van
GroenLinks in zijn jachtige werk, wat politiek met zich mee schijnt te
brengen, te zeer is gericht op snel scoren. Als daardoor de lijn te veel
wordt bepaald door PR-medewerkers van de fractie, kan politiek algauw
‘technocratisch’ worden. Niet elke politiek leider hoeft een boek te
schrijven, zoals Marijnissen deed om een politieke visie neer te zetten,
maar een zekere diepgang helpt bij het voorkomen van fouten en het
onderkennen van onvrede, zoals die welke Motivaction aan het licht bracht.
Als die bagage er (nog) te weinig is, zou meer intellectuele (en spirituele)
inbreng van onderop uit de partij daarbij wellicht
functioneel kunnen zijn.
|
|