Reacties? Klik hier om
|
Was de politiek-zionistische droom dan toch een vergissing?
Eens
riep de joodse profeet Jesaja zijn volk op recht en gerechtigheid te doen
met de koppeling dat vrede daarvan de vrucht zal zijn. Zoals er ook een
wisselwerking bestaat tussen ongerechtigheid en geweld. Ik ben het stadium
van blinde solidariteit
als ‘politiek concept’ al lang voorbij en zie nu meer in
Jesaja’s model van ‘vrede door gerechtigheid’. Ook voor de oplossing
van het Midden-Oostenconflict ligt hier de sleutel. Lang zagen we dat
niet. We kozen partij, al of niet vanuit een onbewust collectief
schuldgevoel, en liepen daarmee vast. Zoals dat in de lijn ligt met
solidariteit van right or wrong, it
is my underdog. De underdog (onderdrukte) van nu is nogal eens de
‘upperdog’ (onderdrukker) van morgen.
Vanuit
die optiek stel ik de vraag of de politiek-zionistische beweging, eind
negentiende eeuw in Oost-Europa mede door Theodor Herzl ontstaan, gezien
het vele daardoor opgeroepen en/of gecreëerde geweld en bloedvergieten
tot op de dag van vandaag, achteraf gezien niet een grote vergissing was
– ook in het licht van de Verlichtingsidealen, die in die eeuw opkwamen.
Herzl was een kind van zijn tijd. Het hebben van koloniën werd toen
gezien als een doodnormale zaak. Waarom kunnen de joden, zo kan hij hebben
gedacht, ook niet ergens een kolonie of een land
hebben? Dit mede als reactie op de Dreyfusaffaire, waarin de
joods-Franse kapitein Dreyfus uiteindelijk wel gratie, maar geen
vrijspraak kreeg en Herzl concludeerde dat het Franse volk met dat proces
in de figuur van Dreyfus alle joden wilde treffen. Zo werd Herzl
politiek-zionist. Hij zag het zionisme als ethisch ideaal; hij wilde der
Judenstaat, die model zou staan voor de menselijkheid, naburige landen
nooit zou aanvallen en “alleen door de geest zou heersen”. In de
praktijk groeide de beweging echter uit tot een omstreden verlate
settlers-kolonisatie, en dat in een tijd dat elders het
dekolonisatieproces aan zijn opmars begon. Politiek-zionisme
ontstond tegelijk met het toen opkomende nationalisme van ‘elk volk zijn
eigen staat’. Het kreeg daardoor ook meer kracht, ook al doorzag men
toen niet dat het een onbegonnen zaak was alle volken een eigen staat te
geven, als we alleen al bedenken dat Afrika ruim tweeduizend volken telt.
Bovendien is er nergens meer een echt etnisch homogeen gebied in de
wereld. Ook daarom was nationalisme van ‘élk volk zijn eigen staat’
geen goede gedachte, zeker nu we weten tot welk onheil nationalisme al
spoedig zou leiden. Daarbij kwam nog dat met een joodse staat in Palestina
twintig eeuwen geschiedenis zou worden teruggedraaid, waarin het
volkenrecht niet voorziet en wat zonder precedent is. Herzl wist bovendien
dat Palestina een bewoond deel van het Turks-Ottomaanse Rijk was, reden
dat hij dacht aan een joodse staat elders, zoals in Uganda. Maar Russische
zionisten drukten op een congres de keuze voor Palestina door, hoezeer ook
bekend was dat het Ottomaanse rijk een joodse staat uiteraard niet zou
dulden. Het ging dus (voorlopig) om het vestigen van (joods-Europese)
kolonisten, vooral boeren, net als toen in Kenia en zuidelijk Afrika het
geval was.
Hoe
dan ook, de idealist Herzl maakte bij dit alles twee grote fouten. Hij
doorzag niet dat het jodendom twee kanten heeft, niet slechts die van te
willen dienen, in de woorden van Lerner, “als een licht voor de naties,
die zich bekommert om het lot van de wereld en niet alleen om dat van de
eigen stam”, maar ook een van eng-nationalisme. Een kant die in de harde
realiteit van de koloniale situatie algauw de boventoon zou gaan voeren.
De tweede fout was de grote blinde vlek van Herzl inzake de niet-joodse
autochtonen in Palestina. In zijn dagboek schreef hij op 12 juni 1895:
“Wanneer we het land bezetten (...) moeten we langzaam maar zeker het
privé-bezit op de landgoederen die voor ons bestemd zijn, onteigenen en
proberen de arme bevolking stiekem over de grens te zetten”. Herzl’s
biograaf Beller wijt dit aan zijn “koloniale mentaliteit”, die
overigens in die tijd vrij algemeen was in het Westen. Nu
waren de Palestijnse autochtonen (rond 1900 zo’n 96 procent van de
inwoners), met wie tot de komst van de zionisten de joodse autochtonen
(ongeveer 4 procent)
in vooral Jeruzalem, Haifa en Tiberias vrij harmonieus
samenleefden, in hun reactie op de komst van de westers-joodse immigranten
vaak ook geen lieverdjes. Tot op vandaag, waarbij je de vraag kunt stellen
of de verwerpelijke zelfmoordacties zich niet tegen henzelf keren. Maar
inclusief denken bij conflicten vraagt nu eenmaal de bereidheid in de huid
van beide conflictgroepen te willen kruipen. Welnu, het was niet
onbegrijpelijk dat de Palestijnse autochtonen de zionistische kolonisatie
– even ter oriëntatie: waar nu de stad Tel-Aviv ligt, bevonden zich
voorheen Arabische dorpen
– steeds onrechtvaardiger begonnen te vinden. Dit ondanks het
argument dat er in Palestina ooit een joods bewind was. Zouden ook wij
niet pijn en boosheid voelen als de Friezen Noord- en Zuid-Holland, dat
eens tot hun Friese rijk behoorde, weer zouden opeisen? Nu gaf de
holocaust het zionisme later wel een grote politieke en bijna morele
kracht. Het zionisme kreeg mede daardoor de wind in de zeilen, maar bracht
het ook vrede en veiligheid? Nee, het was en is helaas een weg vol van
geweld en bloedvergieten, eigenlijk vanaf 1929 tot nu. Israël is bepaald
niet een vredig land. Er zijn ook nogal wat Israëliërs die vertrekken
naar het meer veilige Europa. In dit licht lijkt het politiek-zionisme
mislukt. Zoals
gezegd overwoog Herzl eerst een kolonie elders, bijvoorbeeld in Uganda,
overigens ook bewoond. Eenmaal voor Palestina gekozen, deed Zangwills
slogan ‘Een land zonder volk voor een volk zonder land’ opgeld, totdat
joodse migranten bij hun aankomst merkten dat het land wél bevolkt was.
Daarna was er de redenering dat joden aan niet-joodse gemeenschappen in
‘Palestina’ vooruitgang en voorspoed kwamen brengen, kortom de in de
koloniale tijd gebruikelijke retoriek. Geen misverstand alstublieft, ik
vind dat de staat Israël, nu die er eenmaal is krachtens Resolutie
181-III
van de Algemene Vergadering van de VN in 1947, en zeker na ruim
vijftig jaar, bestaansrecht heeft en wellicht ook toekomst, mits het naast
zich de in die resolutie tevens genoemde Arabische staat als Palestijnse
staat accepteert. Maar een historische schets als deze is niet onzinnig en
kan leiden tot bescheidenheid. Dit
te meer, omdat ook vandaag in Israël nog veel te herleiden is tot oude
zionistische reflexen, zoals het subtiele, almaar voortgaande landjepik op
de Westoever en in de Gazastrook via joodse nederzettingen aldaar. En
omdat arrogantie, de tegenpool van bescheidenheid, het laatste is wat men
kan gebruiken in een conflictsituatie. Wat ook tot bescheidenheid kan of
zou moeten stemmen, is het feit dat zowel het Ottomaanse Rijk, dat vanaf
1900 jaarlijks kleine aantallen zionistische immigranten toestond zich in
Palestina te vestigen, als Engeland, de nieuwe machthebber aldaar na 1918,
nooit een moment heeft overwogen daar een joodse staat toe te staan.
Jaarlijks een beperkt aantal joodse immigranten binnenlaten, die daar
landerijen opkochten van in Arabische steden woonachtige
grootgrondbezitters (effendis), waarmee tevens de Palestijnse pachters (fellahin)
op die landerijen erg werden gedupeerd, was genoeg in hun optiek. Een
joodse staat in Arabisch gebied zou a) explosieve gevolgen hebben en b)
niet-joden in die staat tot tweederangsburgers kunnen maken in eigen land,
meenden ze, hetgeen later ook het geval bleek. De Engelse minister Balfour
sprak in zijn Verklaring van 1917, en dat is in de propagandaoorlog vaak
anders uitgelegd helaas, dan ook over een “home”, dus een ‘tehuis’
voor joodse immigranten en niet over een staat. Joodse critici van het
zionistische project trokken eveneens op dit punt de grens. Ze vonden het
prima dat zionisten vanwege het door hen ervaren antisemitisme zich
probeerden te vestigen in ‘Palestina’, al of niet in kibboetsverband,
maar het opeisen van een eigen onafhankelijke joodse staat wezen ook zij
af. Dit
deed ook de bekende en gezaghebbende joodse politiek-filosoof Hannah
Arendt.
Al in 1944 waarschuwde ze veelvuldig voor een joodse staat, die
volgens haar tot een “onoverkomelijk joods-Palestijns conflict zou
leiden”. Dan beter een binationale of federale staat, waar beide volken
in een regering zouden zitten, zodat het ene volk niet het andere kon
onderdrukken of inferieur behandelen, zo betoogde ze. Ze ving bot en in
1948, dus nog lang voor de Israëlische bezetting van de Westoever van
1967 waarmee Israël als bezetter eerst met recht zijn ziel verloor,
schreef zij de volgende profetische woorden: “Israël is door eigen
toedoen aan het verzeild raken in een oorlog die steeds grilliger wordt en
die nooit kan worden gewonnen. En zelfs als de joden die zouden winnen,
zal het land iets anders worden dan waarvan wij hebben gedroomd. De joodse
staat zal van alle kanten omringd worden door een louter vijandige
Arabische bevolking, steeds verder teruggedrongen worden achter zijn
grenzen en voortdurend bedreigd worden; de noodzaak van zelfverdediging
zal zo’n obsessie worden dat het geen ruimte zal overlaten voor andere
zaken: de politiek zal alleen over militaire strategieën gaan, de sociale
experimenten als kibboetsen zullen als onpraktische zaken worden afgedaan
en de economische ontwikkeling zal uitsluitend ten bate van oorlog komen.
Dat zal het lot van het joodse volk worden, ongeacht hoeveel immigranten
er de komende jaren nog zullen toestromen, ongeacht hoeveel land het nog
van de Palestijnen zal innemen, het zal toch een heel klein land blijven,
omringd door vijandige buren, het zal degenereren tot een van die kleine
oorlogsstammen waar we sinds de dagen van Sparta niet meer van gehoord
hebben, het zal de band met de joden in de overige delen van de wereld
verliezen (...) Het zal een catastrofe worden, misschien wel de laatste
catastrofe voor het joodse volk” (De
Groene Amsterdammer, 3 augustus 2002). Die
catastrofe lijkt, de recente wapenstilstand van drie maanden even buiten
beschouwing gelaten, thans met de abjecte zelfmoordacties van Palestijnse
extremisten en het excessieve geweld van het Israëlische leger onder
Sharon te worden ingeluid, maar we moeten niet vergeten dat ook Ben
Goerion, de eerste president en stichter van de staat Israël, had kunnen
zien wat Hannah Arend voorzag. Al in 1929 was het tussen de Arabische
boeren en joodse immigranten in Hebron en Safad tot een explosie gekomen,
waarbij zes nederzettingen werden vernield en 133 joden (naast een nooit
vermeld aantal Arabieren) omkwamen. Ook de door de moefti van Jeruzalem in
1936 afgekondigde Palestijnse staking, als protest tegen de binnenkomst
van tienduizenden joodse immigranten in de jaren dertig, leidde tot grote
onlusten, als het ware een intifada avant la lettre. Zou het stichten van
een joodse staat alles nog niet veel erger maken? Om aan dit dilemma te
ontkomen, koos Ben Goerion anders dan Arend niet voor het opgeven van dat
idee, maar juist voor het vasthouden daaraan en dan gepaard gaande met een
subtiele of minder subtiele deportatie van niet-joodse autochtonen. In
1938 zei hij: “Via gedwongen verplaatsing van de Arabieren zullen we een
uitgestrekt gebied verkrijgen. Ik steun gedwongen verplaatsing. Ik zie dat
niet als iets immoreels” (J.M. Snoek in Trouw
van 9 augustus 1988; zie ook Simha Flapan: The
Birth of Israel, Myths and Realities). En uit 1948 dateert zijn
uitspraak: “De Arabieren in het land Israël hebben nog maar één
functie: te maken dat ze weg komen” (idem Snoek). Operatie-Dalet van
maart 1948 van de joodse strijdkrachten toont aan dat Ben Goerion de
joodse staat, die volgens het VN-verdelingsplan van 1947 bijna evenveel
joden als Arabieren zou tellen, zo snel mogelijk wilde de-arabiseren. Nog
voordat in een oorlog (1948) de Arabische legers zouden arriveren, moesten
volgens die operatie de meeste Arabische dorpen worden vernietigd, terwijl
andere daaraan konden ontkomen, als ze een witte vlag hesen. De
Israëlische historicus Benny Morris prikte in 1987 met zijn boek The
birth of the Palestinian refugee problem al heel wat in Israël voor
waar aangenomen mythen door, waaronder die welke de grootscheepse vlucht
van Palestijnen in 1948 ziet veroorzaakt door ‘aansporingen van de radio
in Arabische buurlanden’. Volgens Morris kwam
die vlucht of beter verjaging door aanvallen en bewuste acties van
de IDF, de Israëlische strijdkrachten, en zou die zodoende niet overal
hebben plaats gevonden. Er werd bijvoorbeeld een uitzondering gemaakt voor
plaatsen als Nazareth, waar veel christenen wonen, met als gevolg dat daar
nu nog zo veel Israëlische Arabieren wonen. Het boekje Tachtig
stellingen voor een nieuwe Israëlische vredesbeweging uit 2001, dat
overigens het doel van het zionisme omschrijft als “het verwezenlijken
van een homogene joodse staat op een zo groot mogelijk gebied”, spreekt
op dit punt zelfs expliciet over “etnische zuivering” met een zekere
systematiek, zoals de massamoord in het dorp Deir Yassin en het
vernietigen van “zo’n 450 verlaten Arabische dorpen”, die vervolgens
plaatsmaakten “voor nieuwe joodse dorpen met Hebreeuwse namen”. De
Israëlische historicus Ilan Pappe onderschrijft dit (en ook dat in de
zomer van 1948 inzake de achtergelaten oogst op de velden meteen
maatregelen werden genomen om de terugkeer van de vluchtelingen tegen te
gaan), maar hij meent dat het niet louter aan het leger lag. Het zou
“een vooropgezet plan” van de politiek zijn geweest, waarbij hij onder
meer verwijst naar operatie-Dalet (De
Brug, september 2001). Vanuit
de zionistische ideologie lijkt dit alles heel verklaarbaar, wellicht ook
omdat daarin het doel de middelen heiligt. Ik zie het niettemin als een
zeer riskant gedrag, omdat een (kleine) joodse minderheid in een grote
Arabische regio geen belang kan hebben bij het kweken van vijandschap met
de Arabische buren, maar juist bij goede relaties met hen. Zo was ook, na
1967, het
stichten van nederzettingen in de bezette gebieden spelen met vuur.
Met die nederzettingen stuiten we echter, zoals Salomon Bouman het
uitdrukt, op “de ziel van het zionisme”. Toen de Britten nog de baas
waren, werden er volgens hem in Palestina vaak
stiekem “in een nacht illegale nederzettingen opgezet. Hek en
uitkijktoren heette dat toen” (NRC
Handelsblad, 13 december 2002). Die
koloniale expansie, door ergens een geit en een hek te zetten, werd op een
gegeven moment een tweede natuur van de immigranten, waarbij het
‘amorele’ daarvan nauwelijks meer wordt beseft. Toen Begin in 1977 de
verkiezingen won, was zijn eerste uitspraak, dat er “honderden
nederzettingen bij zouden komen” (idem Bouman). Hij bedoelde op de
Westoever en in de Gazastrook, het Palestijnse gebied, waar na de oorlog
van 1967 een onwettige joodse neokolonisatie begon, eerst gedoogd en later
politiek en financieel gesteund door de diverse Israëlische regeringen.
Een door de VN krachtig veroordeelde bezetting
moeten verduren, is al heel erg voor de Palestijnen, maar ook nog
aan te zien dat het land tussen hun dorpen in beslag wordt genomen ten
behoeve van joodse kolonisten, is wel heel moeilijk te verteren. Een van
de ergste fouten van de Oslo-akkoorden was dat daarin niet een clausule
werd opgenomen voor een bouwstop van Israëlische nederzettingen. Die bouw
ging tijdens het Oslo-proces dus gewoon door. Premier Rabin en zeker ook
Arafat hadden moeten beseffen dat dat bij de Palestijnse achterban tot een
verzetsexplosie moest leiden. Arafat had zonder die bouwstop het
Oslo-akkoord beter niet kunnen tekenen. Te meer omdat men zich achteraf
gezien kan afvragen of het op zich te waarderen vredesproces van Oslo niet
meer was dan, in de woorden van Norman G. Finkelstein, “de schepping van
een Palestijns Bantoestan door de PLO te verleiden met een beetje macht en
bevoorrechting” (De Groene
Amsterdammer, 4 mei 2002). Kortom,
het zionistische experiment blinkt niet uit in vredesgeest als vrucht van
eerlijk delen,
als men tevens bedenkt dat het in Oslo niet ging om een regulering
van de VN-fifty-fifty-verdeling, maar om slechts 22 procent van het
oorspronkelijke Palestijnse grondgebied, waarover de VN in 1947 een
bindende uitspraak deed. Ook in Camp David (2001) is slechts over die 22
procent onderhandeld. Israël krijgt op die manier met 78 procent meer dan
het volkenrechtelijk toekomt. Als het gaat om billijkheid jegens beide
partijen en Israël qua grondgebied alles al heeft, zelfs veel meer dan
dat, is het nu zaak dat de wereld eindelijk ook de Palestijnen recht doet.
Ik bedoel met de wereld vooral die Europese en andere landen, waaronder de
VS, die in 1947 vóór VN-resolutie 181-III stemden. Ze zijn daardoor
direct verantwoordelijk voor de volledige realisering van die resolutie.
Nederland en de EU moeten zich dan ook niet laten aanpraten dat zij inzake
het Midden-Oosten en het Israëlisch-Palestijnse conflict geen
medezeggenschap zouden hebben. Door onze ja-stem voor VN-resolutie 181
hebben we de morele verplichting ervoor te zorgen dat ook de Palestijnen
recht wordt gedaan. Temeer nu zij in vergelijking met Israël zeer karig
lijken te worden bedeeld met de overgebleven 22 procent, waarover zij
formeel ook nog niet eens mogen beschikken.
VN-resolutie
181-III van 1947 blijft, ook al konden de Arabische staten dat toen niet
aanvaarden, een referentierichtlijn, omdat a) deze wettig is, de kleine
omvang van de VN van toen ten spijt, en b) Israël daaraan de juridische
basis ontleent dat in 1948 de staat Israël kon worden uitgeroepen. Voor
de door Israël gepleegde bezetting van vreemd grondgebied zijn nu, naast
de betreffende Conventies van Genève, vooral relevant
Veiligheidsraadresolutie 242 (1967) en idem 338 (1973). Indien de
politieke wil aanwezig is, kan met behulp daarvan worden bereikt dat het
Palestijnse volk staatsrechtelijk zeggenschap krijgt over de door de PLO
geaccepteerde 22 procent. Dit op basis van het VN-tweestatenmodel van 1947
en met het ongedaan maken van de Israëlische bezetting, inclusief de
ontruiming door Israël van de joodse nederzettingen in de bezette
gebieden, terwijl beide staten het recht hebben om Jeruzalem tot hun
hoofdstad te kiezen en Israël zijn directe verantwoordelijkheid voor het
Palestijnse vluchtelingenprobleem en het terugkeerrecht van Palestijnen in
principe erkent. Het
lijkt simpel, maar in Camp David bleek dat ook dit minimaal lijkende
pakket voor Barak (nog) te veel was. Van het al zo kleine Palestijnse
gebied trok hij in zijn voorstel aan Arafat nog een derde af, namelijk
Groot-Jeruzalem en een deel van elders door kolonisten bewoond gebied. De
indruk is gewekt dat Barak op het punt van Oost-Jeruzalem de Palestijnen
redelijk tegemoet zou zijn gekomen. Maar Charles Enderlin betoogt recent
in een deze zomer uitgekomen boek, onderbouwd met aantekeningen verkregen
van de deelnemers aan het Camp Davidoverleg, dat Barak in zijn voorstel
aan Arafat niettemin diens volledige zeggenschap over de Arabische wijken
van Jeruzalem en de Tempelberg niet heeft erkend.
Over de deels nog in kampen levende 3,7 miljoen Palestijnse
vluchtelingen was met Barak niet te praten. Dit omdat terugkeer het joodse
karakter van Israël zou bedreigen. Over het bereiken van een compromis,
ja zelfs over het vluchtelingenprobleem überhaupt zou in Camp David
volgens Enderlin nauwelijks zijn gesproken (Le Monde, juli 2002). Bij dit alles zullen er zeker ook fouten zijn
gemaakt door Arafat, maar tekenend is dat Barak minder grootmoedig bleek
dan wel is gesuggereerd. Als hij, Ehud Barak, al geen vrede kon bereiken,
hoe zal dat de road map van het
Kwartet ten spijt, ooit kunnen met Arik Sharon, van wie het de vraag is of
hij ten westen van de Jordaan wel een Palestijnse staat wil, ook al zegt
hij het anders. Het is het politiek-zionisme dat hem en anderen maar
parten blijft spelen, resulterend in de begeerte naar “een zo groot
mogelijk, liefst vrij van Arabieren, bestaand gebied voor de joodse
staat” (Tachtig stellingen voor een nieuwe Israëlische vredesbeweging). Dit
alles verklaart nogmaals waardoor, na juni 1967, het Israëlische
expansieproces opnieuw begon en maar blijft doorgaan, zij het nu in de
bezette gebieden, en waardoor Palestijnen en Israëliërs zo moeilijk tot
elkaar kunnen komen. Daarbij komt dat Israël, vergeleken bij de
Palestijnen, militair en economisch een Goliath is en ook daarom uit
zichzelf moeilijk tot concessies kan komen. De wereld zal Israël daarom,
eventueel
door het uitoefenen
van
(krachtige) druk, moeten helpen over zijn eigen schaduw heen te
springen. Vooral omdat Israël in wezen ook wel weet dat de Palestijnen,
hun vreselijke zelfmoordacties ten spijt, aangaande hun politieke
verlangens de gerechtigheid en het volkenrecht aan hun kant hebben.
Probleem is dat Israël uit zichzelf niet de kracht lijkt te kunnen
opbrengen die verlangens te honoreren. Dit komt wellicht mede doordat het
denkt in termen van macht en handelt vanuit kortzichtig eigenbelang,
terwijl de zionistische ideologie, hoe latent ook nog slechts aanwezig,
zorgt voor het sussen van het geweten. Die ideologie vormt, wellicht meer
bewust dan onbewust, mede daardoor nog steeds een blokkade voor vrede.
Anderzijds beseft Israël ook meer en meer geen toekomst te hebben,
tenzij het naast zich een volwaardige en leefbare Palestijnse staat
toestaat, haar claims op Judea en Samaria opgeeft en aldus een vreedzame
relatie met de Palestijnen opbouwt. Ziedaar de spagaat waarin Israël zich
bevindt en waaruit het zichzelf niet schijnt te kunnen losmaken. Daarvoor
is druk van buiten nodig. Het Kwartet en vooral de VS oefenen thans via de
routekaart naar vrede politieke druk uit. Maar dat is niet afdoende. Ook
economische druk zal nodig zijn. Dat kan heel gemakkelijk. Israël is
immers economisch vooral afhankelijk van het Westen; als we alleen al
denken aan het feit dat 35 procent van Israëls export naar de EU gaat.
Heeft bijvoorbeeld de EU hierdoor, via opschorting van haar
Associatieverdrag met Israël, niet een belangrijk drukmiddel in handen? Israël
wil doen voorkomen alsof alles draait om terreur en veiligheid. Natuurlijk
moeten de Palestijnse zelfmoordacties stoppen, maar deze contraproductieve
wanhoopsacties zijn niet de kern van het probleem. Ze zijn veeleer
symptomen van de crisis waarin het conflict zich bevindt. En van de enorme
frustraties onder de Palestijnen dat na het over hun hoofden heen genomen
VN-besluit tot verdeling van het vroegere Palestina en later na de
erkenning van Israël door de PLO, hen op het punt van staatsvorming maar
steeds geen recht wordt gedaan, zelfs niet om te beginnen via opheffing
van hun bezetting door Israël. Er is in de loop der jaren zo veel
gebeurd, dat de Palestijnen op een gegeven moment geen andere uitweg zagen
dan het gooien van stenen, wat later helaas uitgroeide tot schieten en
erger. Nogmaals, dat Palestijnse geweld is, ook al wordt het gevoed door
wanhoop, verre van goed, maar de bottleneck lijkt de zionistische begeerte
naar steeds meer land, zij het gestuwd door een kleine groep en vaak niet
gedeeld, maar wel gedoogd door het Israëlische volk. Bij
het helpen van Israël over zijn eigen schaduw heen te springen kan men
niet langer volstaan met voorzichtig kritische opmerkingen. ‘Ik sluit
vrede binnen twee weken’, zei de Israëlische vredesactivist Uri Avnery
recent in NOVA. Hij heeft denk ik gelijk. Het kan in principe snel, als er
maar de bereidheid is tot eerlijk delen. Maar omdat Sharon en niet Avnery
aan de macht is, is grote externe druk nodig. En wel op korte termijn,
want beide volken lijden nu wel heel erg aan elkaar. Druk op Israël moet
overigens niet worden gezien als partijkiezen. Het is een vorm van
meedenken in de huidige impasse, nu er tot voor kort bijna elke dag aan
beide kanten doden vielen en het zionistische experiment aan zichzelf ten
onder lijkt te gaan. Bij druk gaat het er ook om, dat het Westen zijn
‘kind’ tot de orde roept en het oproept eindelijk de relevante
VN-besluiten na te komen en met de Palestijnen vrede te sluiten. Het is,
zo zeg ik met Gretta Duisenberg, tijd dat de wereld Israël ertoe brengt
een eind te maken aan de bezetting van de Palestijnse gebieden. Als de
Veiligheidsraad dat nog niet kan of de VS het nog niet willen, zal de EU
via haar Associatieverdrag met Israël daarin het voortouw moeten nemen. Dit
is een aangepaste tekst van de Lezing Midden-Oosten Symposium aan de
Technische Universiteit Eindhoven op 26 september 2002
Naschrift
januari 2006
|
|