“We gaan de Noordpool ontdekken!”
Fragment uit De Zeven Jongens in de Sneeuw.
Net als in Onze vroolijke zesde klas beschrijft Roggeveen ook in dit boek een fantasie-spel. In Onze vroolijke zesde klas spelen Toon en zijn vrienden 'Columbus ontdekt Amerika'. Met een lekke roeiboot proberen Piet en Gerrit een ondergelopen weiland over te steken, terwijl aan de andere kant 'indianen' slap van het lachen toekijken.

De zeven jongens gaan ook op ontdekkingsreis.
Het is gaan dooien, dus er kan niet meer geschaatst worden. Bij één van de jongens vinden ze op zolder een bootje. Ze besluiten om het te laten varen in de snelstromende beek, tussen de ijsschotsen.


tekening: Pol Dom

1.

"Alsjeblieft, wat bruiste dat beekje! 't Water stroomde pijlsnel vooruit! Grote ijsschotsen botsten tegen elkaar aan en schuurden onophoudelijk langs de dorre rietstengels aan de beide oevers! "Ha ...!" riepen de jongens, bevend van spanning.
't Smalle beekje veranderde in hun ogen eensklaps in een geweldige Poolzee. De besneeuwde oevers werden grillige rotsen. De rietstengels stelden ontoegankelijke oerwouden van hoogopgaand, ondoordringbaar geboomte voor. De schotsen werden torenhoge ijsbergen. Wims schip werd een reusachtige bark, vol voorraad, berekend op een maandenlangen tocht, bemand met een aantal onverschrokken matrozen.
"Kapitein," zei Kobus met een ernstig gezicht, terwijl hij zijn pet achterste-voren op zijn hoofd zette. "Kapitein, we moeten weg! Als we nog langer wachten, valt de Poolnacht in en dan zijn we nog niet gelukkig! Dan zouden we een half jaar in ‘t barre ijs moeten overwinteren! En wee dan onze onschuldige vrouwen en kinderen!"

 

 

 

 

 

2.

naar volgende bladzijde
terug naar
fragmenten
terug naar
Leonard Roggeveen

1