Zondag
Ik werd wakker en voelde hoe droog mijn mond en hoe plakkerig mijn
lippen waren. Ik keek links van me en zag hoe een man op de rand van
het bed een t-shirt zat aan te trekken. Lichtbruin golvend haar boven
een brede rug verdween tijdelijk onder het kledingstuk. Deze actie
vond plaats op hetzelfde bed als waar ik dorstig lag te liggen.
Enigszins misselijk ook. Ik kneep mijn ogen even dicht, dacht kramp-
achtig na en keek weer opzij. Wie was deze man?
Ik keek rond. Dit was niet mijn bed. Niet mijn kamer. Een beetje
paniekerig voelde ik onder het dekbed en merkte dat ik mijn slipje
en een hemd droeg. Niet míjn hemd.
Alsof hij mijn vertwijfeling rook, draaide de man zich om en glimlachte
naar me. Een vaag bekend gezicht. Een zachte blik. Zelden had ik een
man gezien die zo ontspannen en lief keek.
"Hoe voel je je?" vroeg een stem die de lieve blik uitstekend com-
pleteerde. "Eh, waar ben ik?" zei ik.
Of ik nog wist dat we in de kroeg samen opgetrokken waren, tot diep in
de nacht. Er begon me vaag iets te dagen. "En je werd ziek toen we
buiten waren, kun je je dat niet meer herinneren?" Zoals ik me nu
voelde, kon ik me daar wel iets bij voorstellen. Ik plukte wat aan
het hemd en keek de man aan. Wat deden wij hier beiden? vroegen mijn
ogen.
"Ik heb je samen met Tanja hier gebracht. En toen werd je weer onwel.
Je truitje is weer schoon en hangt te drogen."
Tanja! Godzijdank, Tanja kende hem.
"Er is niets gebeurd tussen ons," glimlachte de man. Noem het maar niets,
dacht ik. Een aantrekkelijke man die me op mijn slechtst had gezien.
Die mijn rommel had opgeruimd. En hij leek me niet eens afstotelijk te
vinden.
"Je heet Wouter, toch?" vroeg ik, terwijl stukje bij beetje sommige
details in mijn warrige hoofd scherper werden. "Wout voor vrienden,"
antwoordde hij. "Ik zal Tanja even bellen om haar te zeggen dat je
weer wat opgeknapt bent."
Ik ging voorzichtig rechtop zitten en trok het dekbed tot mijn kin,
terwijl Wouter verdween. 'Opgeknapt' is niet echt het juiste woord,
bedacht ik. Maar zoveel had ik gisteren toch niet gedronken? Dat wist ik
zeker. Ik voelde me slap en leeg. Mijn verzorger leek dat te weten,
want even later kwam hij terug de slaapkamer in met een dienblad.
"Ik zal je maar geen scherpe jus d'orange geven," zei hij. Hij maakte van
het dienblad een tafeltje op het bed en hier zat ik, in het bed van ene
Wouter, te kijken naar een beschuitje met jam en een kopje dampende thee.
|