Oorlog en heelal

Deel 1

En ziedaar, op de planken,
die deinden onder orkestbrand,
kwam een buik aangewankeld.
Gaf die me daar eventjes vakwerk!
Voor aller ogen zwol
hij op als door duizenden lenzen.
Kronkelde dol.
Zweet glom op als lakwerk.
Plots
stolde de navel binnen zijn grens-
een topsnel draaiende tol.
 
Was me dat wat!
Tot één maan kleefden reeksen
kale koppen aaneen.
Ogen knepen samen tot rilletjes vet.
Het strand zelf geselde uiteen zijn pekelig speeksel
en grijnsde bloot zijn kaak met villa's bezet.
 
En uitgetold.
"Bravo3 vertrok
de monden
gelijk een electrische schok.
Bràvo!
Brà-vo!
Bra-a-avo!
Bra-a-avo!
 
Wie zijn dat,
wie,
die stiermuilige
vleesmassa's daaro,
brullend en bloc?
 
Nooit laat mijn kreet van woede
in nette verzen zich wringen.
Daar hinnikt Columbus' nakroost,
briest Galileï's broedsel,
verstrikt in netten van serpentine en slinger.
 
En daar deinden dames
onder honderdverige hoeden,
opgedoft voor een avondje nette verveling.
En op 't toetsenbord der trottoirs
hamerden mannen verwoed,
pianorammers, ontzind, van derderangs straatbordelen.
 
En links en rechts
en scheef en schots,
opdirkend de schoot
der velden
tollen al sneller en sneller,
op de aardas neergelaten,
carousellen in alle maten,
van Babelen groot
en Babeltjes klein
en Babels in tussenmodellen..
 
Daarboven
flessen,
verukkend langhalzig.
Daaronder
van bokalen
de diepe roezige kuil.
Het mensdom
bewoog zich wankelend als een
stomdronken Noach,
of roerde luid zijn veelploertige muil.
 
In het blindst van de nacht
vervolgens zo volgevreten
dat het vlees in dons en veer ervan lilt,
bestijgt men elkaar om te zweten,
tot de stad van hun springveren trilt.
 
De aarde rot.
Haar schoot rijt
lamplicht tot bergen blaren uiteen;
sidderend in de steden hun doodstrijd
sterven mensen
in krotten van steen.
 
Artsen sneden
een zo'n lijk open,
tot van 't bar mensenverlies men de reden
onder hun loepen vond:
in zijn verkankerde ziel,
goudbeklauwde mikrobe,
darde een roebel rond.

 

(volgende aflevering: het vervolg van Deel 1)

 

1