Oorlog en heelal
Deel 8
Maar misschien is
van de tijd, dat kameleon,
de laatste kleur al verschoten.
Nog één laatste stuipkramp
en stokstijf -
daar ligt 't.
Misschien zal de aarde, aangeschoten,
roezig van veldslag en kruitdamp
nooit naar de zon
meer het hoofd oplichten.
Misschien
Nee,
niks misschien!
Eens móet haar gedachtenmodder weer klaren
en ziet zij het gutsen, scharlaken, uit lijven vandaan.
De handen wringend boven haar opstaande haren
steunt zij:
"Mijn God,
wat heb ik gedaan!"
Nee,
niks misschien!
Borst,
van je af werp wanhoops lawine.
Ontrukt op de tast aan de toekomst geluk.
Hier,
aan mijn rechteroog,
wilt u zien hoe
ik heel een bloeiende boomgaard ontpluk?!
Denkvogels,
grillig zwermt uit op de takken.
Hoofd,
werp je trots en vervoerd weder op.
Brein van mij
vrolijke, pientere bouwvakker,
bouw steden op!
In mijn dageraadstralende ogenluister
ga ik
tot allen,
die nu nog, des duivels,
de tanden tonen.
Aarde,
sta op,
veelduizendvoudige Lazarus,
getooid in vuurgloedkazuifels.
En vreugde,
o vreugde! -
gezichten stralend klaar
door de walm zie ik
oplichten daar.
En daar, kierend het angstvale oog,
richt, voorzichtig nog maar,
als allereerste Galicië,
haar rauwgeteisterde flank
uit kruidenzwachtels omhoog.
Afschuddend van zich de lasten geschut,
hoog, naar de hemel verloren bijkans
het kruinwit, bebloed, van hun bochels en graten,
rechten hun ruggen andermaal
Alpen,
Balkans,
Oeralen,
Karpaten.
En ver nog daarboven steekt een
tweetal giganten uit.
op stond de goudgelijfde
en smeekte:
"Kom nader!
ik kom tot jou van mijn bodem
door bomexplosies doorwoeld."
De Rijn is dat, die met doorweekte lippen de ader
van de door mijnenleggers doorkerfde Donau bespoelt.
Tot aan de wingewesten, voorbij de Chinese muur,
tot aan Iran, zoek geraakt in woestijnen,
staat nu iedere stad,
die jammer en dood uitbraakte,
bevrijd en puur
te schijnen.
Gefluister.
De aarde,
geheel en al,
haar zwarte lippen ontspant zij.
Luider.
Tot aan orkaankracht huilende rees 't:
"Zweert
niemand meer neer te zeisen!"
Botten zijn dat, opnieuw omvleesd,
die uit massagrafkuilen rijzen.
Is 't ooit vertoond dat benen
op speurtocht naar de stompen
van hun bazen gaan
en losse hoofden roepen naar de naam van rompen
zonder?
Hop,
daar springt een skalp
de schedel van zo'n stomp op,
de benen razen aan
en staan eronder.
Op ra en mast uit zeeravijn en slikken
komen verdronken varensgasten
in lagen bovendrijven.
Zon!
Met de tong van je stralen lik ze,
wrijf in je handpalmen warm hun verstijving!
(Volgende aflevering: Deel 9)