|
.
.
.
.
M.J. Vorst
20 April 1998
redaktie "Aanspraak"
Pensioen- en Uitkeringsraad
Postbus 9575
2300 RB Leiden
Nederland
betr.: "Vraag en Antwoord"
tweede jaargang nummer 1 van maart 1998.
"Spreuken cap.14 vers 34"
Mag ik even citeren? "De wetten voor mensen die door de oorlog getroffen zijn
komen voort uit de ereschuld en de bijzondere solidariteit die het Nederlandse
volk voor hen voelt. De uitkeringen, pensioenen, vergoedingen en tegemoet-
komingen worden betaald uit de Nederlandse belastinggelden. De kosten
bedroegen vorig jaar ruim 775 miljoen gulden."
Och, arm. (Als ik kon vloeken, zou U ‘t tot in Leiden horen). Sta mij toe, Uw
geheugen even op te frissen en U uit te dagen, mijn brief te publiceren.
In 1945 heeft de Nederlandse regering een wapenstilstand getekend met Duitsland,
waarin gestipuleerd werd, dat zij geen schadevergoeding zou eisen, tot het
vredesverdrag zou getekend worden. Deze periode heeft ongeveer twintig jaar
geduurd.
Intussen heeft mijn vader, die 100% invalide uit Bergen-Belsen terugkwam, zich
tot de Duitse regering gewend. Dit i..v.m. de verplegingskosten nodig om mijn
vaders leven te redden. Hij werd verwezen naar Den Haag. Aldaar werd hem
bericht, dat hij niet als oorlogveteraan was erkend. Ook het Bernhardfonds wees
hem af, alsmede de Stichting 1940-1945.
Hij kon van Sociale Zaken Fl.64.20 per maand krijgen en dit voor een familie met
zes kinderen. Alleen moest hij daarvoor alle gelden, die hem zouden toekomen
(erfenissen, onverdeelde inboedels), afstaan aan de regering. Mijn vader weigerde
en bleef zonder enig inkomen. Wij woonden toen in Eindhoven en de pastoor heeft
aan zijn parochieleden alle waardevolle bezittingen verkocht, om ons aan eten te
helpen. (Mijn vader werd door ieder zeer geacht en de buren hebben met zijn
overlijden, al was hij Jood, een mis laten lezen).
Hij is eind 1957 op 47-jarige leeftijd aan de gevolgen van de Duitse en
Nederlandse vervolging overleden, zonder ooit een cent schadevergoeding of
andere uitkering te hebben ontvangen.
|
|
In de zestiger jaren is de Nederlands-Duitse vrede ondertekend, waarin Duitsland
aan Nederland een bedrag van miljoenen Deutschmark toezegde. (Ik herinner me
niet precies, iets van 1.250.000.000 DM, geloof ik. Ja, 1¼ miljard!). Een deel van
dit geld was bedoeld als schadevergoeding voor vervolgden. De Nederlandse
regering heeft dit geld in haar zak gestoken. Na enige tijd heeft zij bepaald, dat in
extreme gevallen wel enige Joden in aanmerking kwamen tot uitkeringen en dat zij
niet kon wachten, tot, zoals mijn vader, alle overlevenden zouden zijn gestorven.
De bedragen waren belachelijk en na korte tijd bleek, dat deze geinvesteerde
gelden, uit de schatkist puilden. Toen heeft men andere criteria aangepast en
eenieder, die vervolgd was, kreeg een aalmoes. Weer een paar honderd gulden,
die al op waren, voor zij hun bestemming bereikten. Daarna werd een wet
aangenomen, die de basis werd voor de W.U.V. Ook weer descriminerend, zodat
geen van mijn familie er voor in aanmerking kwam. Wij woonden al sinds 1962
allen buiten Nederland. Toen mijn broers en zusters eindelijk wel kregen, kreeg ik
nog niets, omdat ik, door mijn onnozelheid, het Nederlandschap verloren had. Ik
was Israelier geworden. Het duurde nog jaren, voor ik ook een vergoeding kon
krijgen, geen uitkering.
Toen wij in 1945 eindelijk een (landverraders-)woning werden toegewezen, die
aan de regering was vervallen, moesten wij elke draad, ook de kapotte radio en
stofzuiger, e.d., tegen na-oorlogse prijzen afkopen. Maar toen deze verraders korte
tijd erna vrijkwamen, kregen wij een brief, of wij de dingen, die wij niet nodig
hadden, aan dezelfde verraders konden afgeven.
Stel je voor, wat men gezegd zou hebben, over het onrecht, door deze Joden aan
Nederlandse staatsburgers aangedaan, indien wij hieraan geen gehoor hadden
gegeven. Die arme vervolgde Nederlanse NSB-ers!
Inderdaad, de Nederlandse regering heeft een ereschuld aan de vervolgden, nadat
zij zich de hun toekomende gelden heeft toegeeigend. Ook nadat zij hen meer dan
twintig jaar lang heeft laten verrotten. Ook uit bijzondere solidariteit met de
Joodse bevolking, die door 45% van hun Nederlandse medeburgers, aan de Duitse
vijand werd uitgeleverd, om vergast en verbrand te worden. En die ‘t werd
kwalijk genomen, dat zij in 1945 toch terugkwamen. En wier hun toekomende
gelden, al meer dan een kwarteeuw de Nederlandse schatkist verrijken.
Rest mij nog, U te verzekeren, dat sommige van mijn beste vrienden , ook alle
broers en zusters van mijn ouders, met hun kinderen en kleinkinderen, waarvan
geeneen is teruggekomen, Joden waren! Ik dank U allen voor Uw ereschuld en
bijzondere solidariteit jegens mij en de mijnen.
Hoogachtend?,
|