(vervolg
fragment De Zeven Jongens in de Sneeuw)
"Houd moed,
matroos!" riep Wim. "Ik zal je zelf redden." Hij brak een
stevige rietstengel af, trok daarmee met veel moeite 't
schip en de ijsschots naar zich toe, gréép 't
strikje en prikte 't weer stevig op zijn plaats.
"Dat was op 't nippertje, matroos," zei hij.
"Ja Kapitein," zei Pietje. "Ik dank u, dat u mij 't leven
hebt gered. Als 't één seconde langer had
geduurd, zou ik een kind des doods zijn geweest." Hij zei 't
zó komiek, dat alle jongens, de kapitein
óók, in de lach schoten!
"Matroos!" lachte Wim, "ga naar de kajuit en trek droge
kleren aan. Anders vat je zo aanstonds, als we bij de
Noordpool zijn, nog kou!"
"St .... ! Stil, Kapitein !" fluisterde Pietje. "Stil ... !
Kijk dáár eens .... !"
Hij wees naar een troepje mussen, die vlak bij 't groene
bruggetje in de sneeuw rondhipten.
"Ziet u die arenden wel, Kapitein?" zei hij.
Weer lachten de jongens.
5.
|
Maar even later
schaterden ze het uit!
Want denk eens aan: daar kwam boer Verkruisens witte poes
aanstappen. Héél nuffig, met hoge pootjes
trippelde het dier door de sneeuw.
En pas had Pietje de kat in 't oog gekregen, of hij zette 't
op een lopen, terwijl hij angstig uitriep: "Terug, Kapitein,
terug! Een ijsbeer! Een ijsbeer! Zo aanstonds gaat hij ons
nog verslinden! O, o, wat moeten we beginnen!"
De kapitein en de matrozen vielen van pret naast elkaar in
de natte sneeuw.
"Een ijsbeer.... !" lachte Kobus. .,Hoe komt-ie erbij?"
"Arenden .... !" schaterde Henk. "Arenden. Hahaha ....!"
"Hallo jongens!" riep er opeens een stem.
Haastig sprongen de zeven kleuren van den Regenboog op.
Daar stond Oom Jan. Hij had zijn fiets bij zich. "O Oom!"
lachte Piet. "We hebben zo'n schik."
Einde
fragment
6.
|