Home Page

Hoofdstuk 1.1

Hoofdstuk 1.2

Hoofdstuk 2.1

Hoofdstuk 3.1

Bewerkt door Drs.I. Bayrak

 

Aqidah (geloofsleer: Islamitische monotheïsme (vervolg)

 

INHOUD

1.2) Raadsbesluit (Qadar) en Beschikking (Qadâ')

1.2.1 Qadâ' en Qadar in de Qur'aan.

1.2.2 Qadâ' en Qadar in de ahadieth.

1.2.3 Qadâ' en Qadar in de werken van `ulama.

 

 

1.2) RAADSBESLUIT (QADAR) EN BESCHIKKING (QADÂ')

 

1.2.1 INLEIDING

De werken (af`âl; e.v.: fi`il) van de mens kunnen we in twee categorieën verdelen:

1) fi`il-i ikhtiyâr: de werken die berusten op vrije verkiezing, zoals opstaan, zitten, eten, drinken, lezen, schrijven. De mens heeft van Allaahu Ta`ala de macht gekregen over deze handelingen. De mens heeft het vermogen om deze handelingen uit te voeren. Het gevolg van deze werken is dat wanneer de mens goede werken verricht beloond zal worden, en wanneer hij slechte werken verricht bestraft zullen worden.

2) fi`il-i iztirâr: de werken die berusten op dwang:, zoals ademhalen, het kloppen van het hart en allerlei andere reflexen en processen die in ons lichaam zich afspelen op orgaan, cellulair en moleculair niveau. Deze werken zijn door de wil van Allaahu Ta`ala en Zijn beschikking (qada) daartoe in eeuwigheid en Zijn weten daarvan vóór hun tijd.

Alle `ulama zijn over eens dat Allaahu Ta`ala de Schepper is van ons en al onze werken. Maar de werken die we al wetende en op vrije verkiezing verrichten zijn onze werken. Ze ontstaan omdat het onze wil is die ons ernaar trekt. Daarom zijn we verantwoordelijk voor de positieve en de negatieve gevolgen van deze werken. Terwijl de gedwongen werken buiten onze wil zitten worden we hiervoor noch gestraft noch beloond.

De mens draagt de verantwoordelijkheid voor zijn daden, hij wordt beloond of gestraft al naar dat hij verdient. Het leren van de qadar heeft niet ten doele de zedelijke verantwoordelijkheid bij de mens weg te nemen, maar slechts om hem geduldig te maken in alles wat hem overkomt in dit leven.

De mens verkeert niet in staat van gedwongen te zijn bepaalde handelingen te verrichten, omdat hij een gedeeltelijke wil heeft gekregen van Allaahu Ta`ala , die hij kan aanwenden naar de kant van het goede, en naar de kant van het kwade. En Allaahu Ta`ala heeft hem de rede gegeven waarmee hij onderscheid kan maken tussen die beide. Wanneer hij dus zijn wil aanwendt naar het goede toe, verschijnt dat goede dat hij gewild heeft en hij wordt ervoor beloond, omdat het verschijnen door zijn bemiddeling is en omdat zijn gedeeltelijke wil ermee samengehangen heeft. En analoog hieraan kunnen we over het kwade beredeneren.

Wanneer een mens slechte werken verricht en vervolgens zich verontschuldigd met zijn beschikking, dan wordt deze verontschuldiging niet van hem geaccepteerd. Allaahu Ta`ala heeft hem de gedeeltelijke wil, het vermogen en de rede gegeven waarmee hij onderscheid in het goede en het kwade kan maken.

Het is de plicht van elke muslim, dat hij gelooft dat:

- al zijn werken, woorden en bewegingen, of zij goed of kwaad zijn, geschieden door de wil van Allaahu Ta`ala en Zijn beschikking en Zijn weten, maar het goede met Zijn welbehagen en het kwade niet met Zijn welbehagen.

- de mens een gedeeltelijke wil heeft t.a.v. zijn op vrije verkiezing berustende werken.

- hij beloond wordt voor het goede en gestraft wordt voor het kwade.

- hij geen verschuldiging heeft t.a.v. zijn slechte werken.

- Allaahu Ta`ala niet een onrechtdoener is.

 

1.2.2 QADA EN QADAR IN DE QUR'AAN.

 

- Allaahu Ta`ala heeft het raadsbesluit (qadar) van ieder mens vastgesteld van eeuwigheid af.

- Allaahu Ta`ala is de onbeperkte heerser. "Hij wordt niet ondervraagd over wat Hij doet, maar zij moeten zich wel verantwoorden" (21/23). "Allaahu Ta`ala heeft macht over alle dingen" (Nederlandse uitleg van 2/20). "Allaahu Ta`ala is soeverein over alles" (Nederlandse uitleg van 9/116).

Allaahu Ta`ala heeft alles geschapen volgens Zijn qadar, naar Zijn "qada" (voorbeschikking).

- Het uur van ieders dood en de wijze, waarop iemand sterven zal, is bij Allaahu Ta`ala bekend en door Hem bepaald. Ieder mens heeft zijn "adjal" (termijn) (6/2). Alles wat hem in zijn leven overkomen zal, is vooruit bepaald, ook of hij tot de "kafiroen" (ongelovigen) of tot de "muslimoen" (gelovigen) behoren zal. De mens kan slechts willen datgene, waarheen Allaahu Ta`ala's wil leidt.

- Alles hangt af van de leidende wil van Allaahu Ta`ala , niets geschiedt zonder Zijn beschikking. De mens is verantwoordelijk voor datgeen wat hij doet. Allaahu Ta`ala is niet onrechtvaardig (4/49).

- De sjaytaan (satan) is degene die de mens op het verkeerde pad brengt door zijn influisteringen (17/64,65).

- Allaahu Ta`ala kent de zedelijke verantwoordelijkheden van de mens toe voor zijn daden. "Wie een zonde begaat, begaat die slechts tegen zichzelf. Allaahu Ta`ala is Alwetend en Wijs".(4/111).

- De daden van de mens worden beschouwd als zijn "kasb" (eigen verdienste), iets dat hij zelf heeft verworven:

Degene die zondigen, zullen beloond worden naar verdienste (6/3) , zij zullen de straffen smaken, die ze zelf verworven hebben (7/38).

Het goede dat de mens overkomt is van Allaahu Ta`ala , het slechte daarentegen van hem zelf (4/79). Als de ongelovigen in de hel worden gestraft, ontvangen zij vergelding voor hun eigen werken.(6/70).

- Geloof (iemaan) en ongeloof (kufr) is afhankelijk van de wil van de mensen; de waarheid is van goddelijke oorsprong en het aannemen of het verwerpen daarvan hangt af van de menselijke willekeur: 18/29).

- Iedere ziel zal haar eigen last dragen; geen geladen ziel zal de last van een ander dragen; ieder is voor zichzelf verantwoordelijk. (6/164)

- Allaahu Ta`ala heeft het paradijs beloofd aan degenen, die getrouw zijn en strijden op Allaahu Ta`ala's weg, die geloven (iemaan) en goede werken doen (`amal-i salihîn); zij zullen een rijke loon ontvangen. (9/111).

- De satan zal op de oordeelsdag ontkennen dat hij het was die de mensen heeft doen dwalen. (14/22).

- Ook wanneer er sprake is van een verzegeling van de harten, dan is deze verzegeling niet alleen een werk van Allaahu Ta`ala , maar het is mede een gevolg van de zonde van de mensen; meermalen vinden we in de Qur'aan de uitdrukking: "Zij zijn het welker harten Allaahu Ta`ala verzegeld heeft en die hun lusten volgen". (47/16). De verzegeling is een gevolg van ongeloof (kufr), en dat ongeloof wordt gestraft met een volkomen overgave aan de dwaling; de leiding van Allaahu Ta`ala is een beloning voor het geloof (iemaan), voor het goede, dat de mens doet. (2/7, 25) 45/33; 47/3).

- Allaahu Ta`ala is het niet, die de harten van de zondaars verstokt, zij worden door hun eigen boosheid hard. (2/74). Hier wordt zeer duidelijk uitgesproken, dat Allaahu Ta`ala de mensen naar het goede leidt, maar de mensen volgen die leiding niet; uit vrijen wil verzetten zij zich tegen die leiding, en daarom komt over hen het oordeel van Allaahu Ta`ala . Berouw over de zondes, die de mensen begaan, is mogelijk en Allaahu Ta`ala kan deze ook vergeven bij berouw. (39/53-55).

- De ongelovigen zullen in de Oordeelsdag Allaahu Ta`ala geen verwijt van kunnen maken, als Hij hen straft vanwege hun ongeloof. Zij zullen moeten belijden dat zij hun rechtvaardig oordeel ontvangen.( 39/56-60).

 

2.1.2 QADA EN QADAR IN DE AHADIETH.

Laten wij nu kijken naar het uitleg van raadsbesluit (qadar) en beschikking (qadâ') in de hadith, aan de hand van het "Kitab al Qadar" van Sahieh'i Bukhaarie met de commentaar van Imam al-Qastalani.

  1. In de hadith van `Abdullah ibn-i Mas`ud (r.a) wordt gezegd dat, wanneer het kind na 120 dagen gemetamorfoseerd is in de baarmoeder tot een mens, Allaahu Ta`ala de zorg opdraagt aan een engel, die op bevel van Allaahu Ta`ala vier besluiten moet optekenen: zijn daad (`amal), zijn levensonderhoud en zijn middelen van bestaan (rizq), de duur van zijn leven (adjal) en of hij ongelukkig (shaqqi) (in de hel belandt) of gelukkig (sa`îd) (in het paradijs komt) zal worden (in het hiernamaals). Hierna zal de ziel (rûh) ingeblazen worden. Verder staat in deze hadith: "Bij Allaahu Ta`ala (in wiens handel `Abdullah's leven is), zal een ieder van jullie de werken verrichten van hen, die bestemd zijn voor het paradijs, totdat er tussen hem en het paradijs niet meer afstand is dan een vadem of een el, maar toch, indien het boek (van het qadar) het vooraf anders bepaald heeft, dan zal hij eindigen met het verrichten van de werken van hen, die bestemd zijn voor het hellevuur en daar binnen gaan. En dat een ieder van jullie de werken zal verrichten van hen, die bestemd zijn voor het hellevuur, totdat er tussen hem en de hel niet meer afstand is dan een vadem of een el, maar toch, indien het boek (van het qadar) het vooraf anders bepaald heeft, dan zal hij eindigen met het verrichten van de werken van hen, die bestemd zijn voor het paradijs en daar binnen gaan".

Er zullen twee tegenstrijdige noodwendigheden zijn: de werken, die de hel noodwendig maken, en het decreet, dat het paradijs noodwendig maakt; het decreet doet zijn recht zegevieren en heeft de voorrang.

Dat wil zeggen alles is in het boek (lawh-i mahfud) voor jullie beschikt.

 

- 3) Eens vroeg `Imran Ibn-i Husayn (r.a) aan Rasullu'llah (s.a.s): "O Rasullu'llah (s.a.s), maakt Allaahu Ta`ala (met zijn qada en qadar) onderscheid tussen hen, die bestemd zijn voor het paradijs, en hen, die bestemd zijn voor de hel?.

Rasullu'llah (s.a.s) antwoordde: "Ja".

`Imran Ibn-i Husayn (r.a) zei: "(Als het al vaststaat wie naar de hel en wie naar het paradijs gaat) waarom is het dan noodzakelijk goede werken te verrichten?".

Rasullu'llah (s.a.s) antwoordde: "Ieder handelt overeenkomstig zijn schepping en hij handelt wat voor hem is beschikt (en zoals hij door Allaahu Ta`ala wordt geleid)".

De mens verwerft zich de goede daden en naar het resultaat van deze verwerving zou men kunnen concluderen en hopen, wat waarschijnlijk zijn qadar zou kunnen zijn.

- 4) Van Aboe Hurayra (ra): Op een vraag naar het qadar van de kinderen van polytheisten (niet-muslim ouders die jong sterven), antwoordde Rasullu'llah (s.a.s): "Allaahu Ta`ala weet wat zij zouden hebben gedaan, (indien zij waren blijven leven)".

Ieder kind wordt in de ware godsdienst geboren (fitrah, m.a.w. de Islaam). (Het heeft in zich de potentie voor de ware godsdienst en als het aan zichzelf zou worden gelaten dan zou het geen andere godsdienst aanhangen dan de Islaam.) Maar de ouders maken er een Jood of Christen of vuuraanbidder (madjusi) van. (Rasullu'llah (s.a.s) vergelijkt dit met de geboorte van een jong van een van de huisdieren:) "Hebben jullie ooit gezien dat een dier verminkt ter wereld kwam?. Zijn jullie het niet zelf niet, die het verminkt en de leden breekt, terwijl jullie de moeder helpen (tijdens de geboorte)?".

Zo is het ook met de kinderen, als ze aan hun lot zouden worden overgelaten en geen slechte invloeden van buiten ondergaan, dan zouden zij in de ware godsdienst blijven, omdat zij het vermogen bezitten: door gezond verstand kennis te verwerven, de waarheid aan te nemen en de leugens te verwerpen, en te onderscheiden tussen goed en kwaad. Indien de kinderen adolescent zijn en niet-muslim worden, dan zijn de ouders in de eerste instantie de schuldige. Wat betreft het lot van de jonggestorven kinderen, dit hangt af van de bestemming, die Allaahu Ta`ala hun geeft, omdat Hij weet, wat zij zouden gedaan hebben, als zij waren bijven leven Ten opzichte van de jong gestorven kinderen van de niet muslims, hebben de `ulama dan ook tengevolge van deze traditie drie meningen: zij gaan naar te hel net als hun ouders; men onthoudt zich van het uitspreken van een oordeel; zij komen in het paradijs.

-5) -In een hadith van Abu Hurayra (r.a.) vertelt Rasullu'llah (s.a.s): "Een vrouw mag niet de verstoting van een mede (muslima) zuster eisen, (wier plaats zij wil innemen en wier geluk zij benijdt). Want zij moet met de man trouwen (zonder hem te vragen van zijn andere vrouw te scheiden), omdat zij toch niet meer geluk kan ontvangen, dan dat door Allaahu Ta`ala is besloten".

-6) `Ali (r.a) vertelt: "Eens zaten wij bij Rasullu'llah (s.a.s), die een stok in zijn hand hield, waarmee hij op de grond kraste. Hij boog zijn hoofd neer en zei: "Er is niemand onder jullie, wiens plaats niet is beschikt, hetzij in de hel, hetzij in het paradijs".

Toen zei één van ons: "Zullen wij dan niet alleen op Allaahu Ta`ala vertrouwen, (d.w.z. in het qadar, dat voor ons is beschikt, en de goede werken nalaten?.)".

Rasullu'llah (s.a.s) antwoordde: "Neen, werk, want ieder wordt geleid naar hetgeen voor hem beschikt is".

En hij reciteerde de volgende `ayah: (Nederlandse uitleg) "Wat betreft degene die geeft en (Allaah) vreest"(92/5).

De vrager wilde de uitspraak hebben, dat men de goede werken kon nalaten, maar Rasullu'llah (s.a.s) stond dit niet toe, want zijn woorden over het qadar hebben betrekking op de verborgenheden van de goddelijke alwetendheid en moeten dienen als argument tegen de mens, i.p.v. hem een voorwendsel te verschaffen, om de werken na te laten. M.a.w. de mens wordt op de proef gesteld en niet de Schepper. Rasullu'llah (s.a.s) wilde twee beschouwingswijzen uiteenzetten, waarvan de ene de ander niet opheft:

-1) een verborgen zienswijze: Allaahu Ta`ala is alwetendheid, waarmee Allaahu Ta`ala alles oordeelt en beslist;

-2) een geopenbaarde zienswijze, de Qur'aan en Rasullu'llahs (s.a.s) sunnah, waarmee de mens in staat is te kunnen weten hoe hij Allaahu Ta`ala moet dienen.

-7) Uit de hieronder staande hadith van Abu Hurayra (r.a.) is het duidelijk dat de laatste daad (`amal) bepalend kan zijn voor iemands vergelding: "Wij waren getuigen bij de inname van Haybar.

Rasullu'llah (s.a.s) vertelde aan zijn metgezellen over een man, die beweerde, dat hij een muslim was.

"Die man behoort tot de lieden van de hel", zei Rasullu'llah (sas).

Toen de slag begonnen was, gedroeg de man zich als een uitstekend krijgsheld, totdat hij viel, overdekt met wonden, buiten staat om op te kunnen staan.

Op dat ogenblik zag een van de metgezellen van de Profeet (s.a.s) hem en zei: "O Rasullu'llah (s.a.s), heeft u gezien, dat de man, waarvan u zo straks verklaarde, dat hij tot de lieden van de hel behoorde, gestreden heeft voor de zaak van Allaahu Ta`ala (fî sabîli'llah). Hij vocht als een held. Op een bepaald moment is hij gevallen en overdekt met wonden?".

De Profeet (s.a.s) antwoordde: "Waarlijk hij behoort tot de lieden van de hel".

Bij deze woorden waren verscheidene muslims verbaasd. Maar op hetzelfde ogenblik strekte de man, uitgeput door de pijn van zijn wonden, de hand uit naar zijn pijlkoker, trok er een pijl uit en stak die door zijn keel.

De muslims haastten zich naar Rasullu'llah (s.a.s) en zeiden: "O Rasullu'llah (s.a.s), Allaahu Ta`ala heeft bevestigd, wat u ons heeft vertelt, want hij heeft zo-en-zo zelfmoord gepleegd".

Rasullu'llah (s.a.s) zei: "O Bilal, sta op en roep uit, dat niemand het paradijs binnen zal gaan, behalve een mu'min, en dat Allaahu Ta`ala deze godsdienst (Islaam) (zelfs) zal bevestigen door een zondaar (radjul-i fâdjir)".

-8) Over de eed (nadhar) heeft de Profeet (s.a.s) in een hadith van Abu Hurayra (r.a) het volgende gezegd: "De zonen van Adam kunnen door de eed niets verkrijgen, wat Ik (Allaahu Ta`ala ) niet heb bepaald voor hun door het eeuwig besluit. Door eed maak Ik dat een gierigaard zijn rijkdom uitgeeft".

-9) In een andere hadieth zei Rasullu'llah (s.a.s): "Er is geen kracht of sterkte buiten Allaahu Ta`ala (lâ hawla wa lâ quwwata illâ bi'llâh ), en, "Degene die Allaahu Ta`ala beschermt, die is waarlijk goed beschermd".

D.w.z. indien iemand de goddelijke bescherming geniet, dan zal hij bewaard zijn voor het verderf en voor alles, wat daarheen zou kunnen leiden.

-10) Ibn-i `Abbas (r.a) heeft van Abu Hurayra overgeleverd, dat Rasullu'llah (s.a.s) zei: "Allaahu Ta`ala heeft voor ieder mens zijn deel aan de zonden van overspel, waartoe hij noodwendig moet komen, geschreven. Overspel van het oog is het zien van datgene, waarnaar men niet mag kijken, overspel van de tong is het zeggen van datgene, wat men niet mag zeggen. Zijn ziel begeert en voedt zijn hartstocht; zijn vlees keurt het goed; maar de vrees (voor Allaahu Ta`ala ) houdt hem terug van de slechte daad".

- 11) Abu Hurayra (r.a) heeft overgeleverd, dat Rasullu'llah (s.a.s) zei: "Adam (a.s) en Musâ (a.s) hebben met elkaar gediscussieerd. Musâ (a.s) zei tegen Adam (a.s): "O Adam, u bent onze vader, die ons teleurgesteld heeft en die ons uit het paradijs heeft doen verdrijven".

Adam (a.s) antwoordde: " O Mûsâ, Allaahu Ta`ala heeft jou uitverkoren, om (direct) Zijn woord te ontvangen. Hij heeft voor jou eigenhandig de tafelen van de wet (Taurah) geschreven. Berisp jij mij voor een zaak, die Allaahu Ta`ala in mijn qadar heeft geschreven, viertig jaar voordat Hij mij schiep?".

Aldus overwon Adam(a.s) van Mûsâ (a.s), aldus overwon Adam (as) van Mûsâ (a.s), Dit herhaalde de Profeet (sas) drie maal."

-12) - Van Warrad, de bevrijde slaaf van al-Mughira bin Shu`ba: Mu`awiya (r.a) schreef aan al-Mughira (r.a) of hij wilde schrijven wat Rasullu'llah (s.a.s) na de salaat zei. al Mughira dicteerde mij en zei:

- Ik hoorde de Profeet (s.a.s) na de salaat zeggen: "Er is geen godheid (die aanbeden kan worden ) dan Allaahu Ta`ala . En Hij is de Ene, zonder deelgenoten. O Allaah, niemand kan verhinderen, wat U ons geeft en niemand kan wat geven wat U verhindert. En de bezittingen van een man in aanzien, is waardeloos voor U".

M.a.w. alleen goede daden hebben bij U waarde, door veel bezittingen zal hij niet ontkomen aan de rampen, die U hem kunt zenden. De gelukkige zal het paradijs niet binnen gaan d.m.v. zijn goederen, maar hij moet de gehoorzaamheid aan Allaahu Ta`ala bezitten.

-13) Om bevrijd te worden van ongelukken en rampen moet men de toevlucht nemen tot Allaahu Ta`ala: Van Abu Hurayra (s.a.s) is overgeleverd dat Rasullu'llah (s.a.s) zei: "Zoek toevlucht bij Allaahu Ta`ala , om van de slagen van het onheil, van de afgrond van tegenspoed, van de rampen van het besluit, en van de boosheid van de vijanden verlost te worden".

-14) Op de verklaring van de `ayah: (Nederlandse uitleg)"Allaahu Ta`ala plaatst zich tussen de mens en zijn hart" (8/24) heeft Imaam Bukhari de volgende hadieth geplaatst:

Van `Abdullaah (ra) Als de Profeet eed aflegde zei hij vaak: "Laa, muqallibi'l quloeb' (Neen bij Hem, die de harten omkeert)".

M.a.w. Allaahu Ta`ala legt in het hart van de mens datgene, wat hem van zijn doel verwijdert, wegens een goddelijke wijsheid, die dat medebrengt. In letterlijke zin worden de harten niet omgekeerd. Wat verandert is de intentie, de wil.

Het `ayah bewijst, dat Allaahu Ta`ala zowel het ongeloof (kufr) als het geloof (iman) heeft geschapen, en dat Hij zich tussen het hart van de niet-muslim en het geloof, hetwelk Hij hem beveelt, 'bevindt'. Maar de mens kan zich het geloof niet toe-eigenen, indien de Heer (Rabb) hem daartoe niet heeft beschikt. Omdat Allaahu Ta`ala door Zijn oneindige kennis wist dat iemand ongelovig zou worden heeft Hij hem ongelovig beschikt en de gelovige tot muslim.

Het `ayah bewijst ook, dat Allaahu Ta`ala alle menselijke handelingen heeft geschapen, zowel de goede als de slechte. Indien wij zeggen: "Allaahu Ta`ala keert de harten om", dan is dit, omdat Hij de mens, die het geloof (iemaan) volgt, van de rechten weg afbrengt, om hem het kufr te doen volgen, en omgekeerd. Allaahu Ta`alau Ta`ala is niet onrechtvaardig jegens hem, die Hij in dwaling voert, of die Hij verlaat, want Hij onthoudt hem niets, wat de mens van zijn kant zou kunnen eisen.

Imaam Bukhari heeft de volgende `ayah vermeldt: (Nederlandse uitleg)"Niets kan ons overkomen behalve datgene, wat Allaahu Ta`ala heeft geschreven (in het boek van ons qadar, of, dagene wat Hij voor ons heeft besloten (qada')… (9/51).

- (Nederlandse uitleg) "Ons Rabb is Degene Die aan ieder ding zijn natuur heeft gegeven en vervolgens (het) heeft geleid (20/50), d.w.z., Allaahu Ta`ala wijst aan alle wezens hun qadar toe, en Hij leidt ze om dat te bereiken; Hij beschikte de mensen voor het oordeel, of voor het heil, en Hij leidt de dieren , planten en alle andere levende wezens naar hun territorium. Allaahu Ta`ala heeft voor ieder levend organisme beschikt, wat het nodig heeft. Hij leidt het daarheen en leert het dat te gebruiken. Evenzo leidt Allaahu Ta`ala de mens en leert hem het gebruik van het voedsel, van de geneesmiddelen, van alle zaken, die hij nodig heeft voor het dagelijks leven en het leven in het hiernamaals. Allaahu Ta`ala geeft aan de dieren het instinct, i.p.v. het verstand, dat hun toekomt, en de goddelijke wijsheid verheerlijkt zich in de gehele schepping.

-15) `Aisha (r.a) ondervroeg Rasullu'llah (s.a.s) eens naar de pest.

Hij antwoordde: "De pest is een straf, die Allaahu Ta`ala doet komen over hem, die Hij wil beproeven; tegelijkertijd is het voor de muslims een teken van Zijn barmhartigheid (want als men aan dit ziekte dood gaat krijgt hij de beloning, die bestemd is voor de martelaren (shuhada', e.v.:shahid). Indien iemand zich in een stad bevindt, waar de pest is uitgebroken, en daar blijft, geduldig afwachtend wat hem overkomen kan, zal er zeker van zijn dat Allaahu Ta`ala hem zal belonen. En als hij zich dan ook voorhoudt, dat hem niets kan overkomen dan wat Allaahu Ta`ala voor hem heeft beschikt, dan zal hij zeker de beloning van de martelaren ontvangen."

-16) Imaam Bukhari heeft de volgende `ayahs vermeldt: (Nederlandse uitleg)"Wij zouden zonder leiding geweest zijn, indien Allaahu Ta`ala ons niet had geleid" (7/43). en "Als Allaah mij mij had rechtgeleid zou ik tot de (Gods)vrezenden behoren." (39/57)

Deze `ayah wordt door de volgende hadieth als volgt uitgelegd:

Van al Baraa` bin `Azib (ra): Ik zag de Profeet (sas) op de dag van (de veldslag bij ) al Khandaq zeggen, terwijl hij met ons aarde schouwde: "Bij Allaah, indien Allaah ons niet had geleid, dan zouden wij niet gevast en niet gebeden hebben ...".

D.w.z. Allaahu Ta`ala geeft aan de mensen het vermogen, om zich het geloof (iemaan), dat voor hem is beschikt, toe te eigenen, echter zonder dat de mens het vermogen schept.

 

2.1.3 QADA EN QADAR IN DE WERKEN VAN `ULAMA.

 

Imaam Aboe Hanifa (ra) zegt in zijn boek 'Fiqhu'l akbar' over qada en qadar:

Zoals Allâhu Ta`alâ in de Qur'ân vermeldt, heeft Hij (o.a.):

- yadd ("een hand")

- wadjh ("een gezicht")

- en nafs ("een ziel")

En wat Allâhu Ta`alâ in de Qur'ân zegt betreffende Zijn yadd, Zijn wadjh en nafs; dit alles behoort tot Zijn eigenschappen zonder naar het hoe te vragen (bilâ kayfiyyah) (m.a.w. het is niet toegestaan naar enig uitleg te vragen of uitleg te geven). Men kan niet zeggen dat Zijn yadd gelijk staat aan Zijn qudrah (macht), of Zijn ni`mah (weldaad), want dit zou kunnen leiden tot het teniet doen van Zijn (yadd) eigenschap. Alleen degenen die tot de Qadariyyah en Mu`tazillah school behoren, zeggen zo iets. Daarentegen is Zijn yadd (één van) Zijn eigenschappen, zonder dat we weten hoe. Hetzelfde geldt ook voor twee van Zijn (andere) eigenschappen: Zijn ghadab (wraak) en Zijn ridâ' (welbehagen), het zijn twee van Zijn eigenschappen, zonder dat we weten hoe.

Allâhu Ta`alâ heeft de dingen niet van al-bestaande dingen geschapen. Allâhu Ta`alâ heeft kennis over dingen voor ze bestonden, al in de oneindigheid.

Hij heeft ze zo voorbeschikt (qadar) en besloten (qadâ') dat niets kan gebeuren, zowel hier op aarde (dunyâ) als in het hiernamaals (âkhirat), behalve door:

- Zijn mashîah (wil)

- Zijn `ilm (kennis)

- Zijn qadâ' (raadsbesluit)

- Zijn qadar (voorbeschikking)

- en het geschrevene op Lawh'i mahfud (tabel waar al het voorbeschikte is opgeschreven).

Zijn schrijven is van van beschrijvende karakter en niet van een bevelende karakter. Qadâ', qadar en mashîah zijn Zijn oneindige eigenschappen, zonder naar het hoe vragen. Allâhu Ta`alâ weet de nog niet bestaande dingen al in hun staat van niet-bestaan, als niet-zijn; en Hij weet hoe ze zullen zijn (nadat Hij ze heeft geschapen). Hij weet de bestaande dingen in de staat van hun zijn en Hij weet ook hoe ze zullen zijn als ze in niets opgaan. Allâhu Ta`alâ weet het opstaan (van een persoon..etc) in de staat van zijn opstaan. Hij weet het zitten in de staat van zijn zitten. (De kennis van Allâhu Ta`alâ over de toestands positie van dingen) verandert Zijn kennis niet en voegt ook niets daaraan toe. Maar deze verandering en verschil treedt wel op bij de geschapenen.

...

Alle handelingen van een dienaar, zowel in bewegingstoestand als in rusttoestand, zijn waarlijk door hun zelf verworven (kasb), maar Allâhu Ta`alâ is de Schepper (al-Khaliq) ervan. (De schepping van de handelingen) geschiedt met:

- Zijn mashîat (wil)

- Zijn `ilm (kennis)

- Zijn qadâ' (raadsbesluit)

- Zijn qadar (voorbeschikking)

Alle goede verdiensten (at-tâ`at) van een dienaar zijn verplicht (wâdjib) gesteld vanwege Allâhu Ta`alâ 's:

- amr (bevel)

- muhabbah (liefde)

- ridâ' (welbehagen)

- `ilm (kennis)

- mashîat (wil)

- qadâ' (raadsbesluit)

- en qadar (voorbeschikking)

Alle slechte verdiensten (ma`âsiyyah) van een dienaar gebeuren met Zijn:

- `ilm (kennis)

- qadâ' (raadsbesluit)

- qadar (voorbeschikking)

- en mashîat (wil)

maar niet vanwege Zijn:

- muhabbah (liefde)

- ridâ' (welbehagen)

- en amr (bevel)

 

Imam at-Tahawi zegt in zijn verhandeling "Aqidat-ut Tahawiyyah" over qada en qadar:

"Allâhu Ta'ala wist in het oneindige het totaal aantal mensen die naar het paradijs en die naar de hel zouden gaan. Dit getal kan noch toenemen noch afnemen.

Op dezelfde manier wist Allâhu Ta'ala in het oneindige de werken, woorden en alle bewegingen van de mensen in hun geheel. Allâh geeft de mogelijkheid dat iedereen het werk kan doen dat voor hem is geschapen. De daden ('amal) worden gewaardeerd naar de laatst verrichtte daad. De "saîd" (de gelukkige die het paradijs zal betreden) is degene die met Allâhu Ta'ala's "qadha" (raadsbesluit) tevreden is. De " shaqî" (de ongelukkige die de hel zal betreden is degene tegen Allâhu Ta'ala's qadha in opspraak komt (en niet accepteert).

De grondslag van "qadar" (voorbeschikking) is het geheim (sirr) die Allâhu Ta'ala in zijn Schepping heeft verstopt. Noch de " malak-i muqarrab" (de engel die het " dichtst" bij Allâh en Zijn Openbaring zijn), noch de "nabiyyi-l mursal" (profeten die een shari'ah (wet) hebben meegekregen) zijn hierover (namelijk de sirr) geïnformeerd of op de hoogte gesteld.

Zich verdiepen in en zich verbeeldingen maken over dit onderwerp is de oorzaak van mislukking, de weg die naar dwaasheid en verdorvenheid leidt. Wees daarom gewaarschuwd en doe afstand van elk standpunt, gedachte en mening (die leiden tot de verdieping in qadar zaken).

Want Allâhu Ta'ala heeft de qadar wetenschap voor de mensen verborgen gehouden en hen verboden pogingen te ondernemen om kennis over qadar zaken op te doen, zoals Allâhu Ta'ala in Zijn Boek bevolen heeft: "Hij (Allâh) kan niet ondervraagd worden omtrent hetgeen Hij doet maar zij (schepselen: de mensen en de djins) zullen worden ondervraagd "(al Anbiya' 23).

In het geval dat iemand vraagt waarom Allâh iets zo gemaakt heeft, verwerpt het oordeel van het Boek. En degene die het oordeel van het Boek verwerpt wordt tot de ongelovigen (kafirîn) gerekend.

Dit is alles wat de geliefden van Allâhu Ta'ala ( awliya Allâh), wiens hart gevuld zijn met licht (nur), nodig hebben, Dit is (ook) de niveau van degenen die gespecialiseerd zijn in de wetenschap. Want wetenschap is tweelerlei; de eerste is de wetenschap die aanwezig is onder de schepsels en de andere is de wetenschap die niet aanwezig is onder de schepsels. Het ontkennen van de aanwezige wetenschap (al ilm-i mawdjûd: alle godsdienstige wetten) en het maken van aanspraak op de aanwezigheid van de verborgen wetenschap (al 'ilm-i mafqûd: de wetenschap die alleen bij Allâh bekend is, hier is dit de qadar) is ongeloof (kufr). Het geloof (îmân) is alleen mogelijk door het accepteren van al- ilm-i mawdjûd en door het verlaten van al-ilm-i mafqûd.

De istita'ah (kracht en vermogen) die noodzakelijk is bij het tot stand komen van een fi'il (actie, handeling) is samen met die fi'il.

(Met andere woorden een mens heeft het vermogen en kracht de handeling te verrichten voordat hij het kan verrichten. Zonder deze vermogen en kracht zou hij het niet in staat kunnen zijn. Een mens wordt verantwoordelijk gesteld voor de daden die hij verricht, omdat hij de istita'ah heeft gekregen van Allâh, voordat hij de fi'il (daad) kan verrichten. Daarom is de mens (en de djin) verantwoordelijk voor het volbrengen van Allâh's geboden en verboden. We zagen al hier boven dat het onderzoeken naar qadar zaken het zelfde is als het onderzoeken naar de verborgen geheim (sirr) van Allâh. Dit leidt naar een doodlopende weg en dwaling. Degene die meent dat hij de qadar wetenschap heeft doorgrond en beheerst valt in ongeloof. Dus wat moet een dienaar dan doen wat betreft de qadar ?. Allâh zegt dat er heel weinig over de qadar wetenschap aan de mensen is gegeven, daarom moet een mu'min een weg volgen dat tussen hoop en angst is of tussen zekerheid en wanhoop is. Onder invloed van twee afstotende gedachtes moet een mu'min goede daden verrichten. Immers, de mens zal verantwoordelijk moeten zijn voor datgene wat in zijn vermogen ligt te kunnen doen ).

Uit het oogpunt op de definitieve succes van de desbetreffende zaak, kan deze istita'ah bij het tot stand komen van een fi'il niet aan de geschapenen toegeschreven worden. Maar met betrekking tot "sihhah" (gezondheid), vermogen, voor de fi'il geschikte omstandigheid en gezondheid van de organen is de istita'ah voor de fi'il aanwezig. De vermelding (in de Qur'ân), die een persoon aan zijn verantwoordelijkheden herinnert, is hieraan verbonden. Vandaar dat Allâhu Ta'ala zegt: "Allâh legt niemand een plicht op behalve zoveel zijn vermogen het hem toestaat. "(Baqarah 2/206)....

Allâh schept de handelingen (af'âl) van de dienaren, en de dienaren verdienen het.

Allâhu Ta'ala legt alleen een plicht op zoveel het vermogen het hem toestaat. En zij kunnen alleen die plichten aan die Hij hen aanbiedt. Dit is de uitleg van: "Lâ hawla wa lâ quwwata illâ billâh."(het vermogen en de macht is alleen bij Allâh). Wij zeggen: "Als iemand zich beschermt tegen het in opstand komen tegen Allâh, heeft hij noch het vermogen, noch de impuls en noch een uitweg (dit te doen) behalve met de hulp van Allâh (ta'at Allâh). De gehoorzaamheid aan Allâh en de continuering in Zijn gehoorzaamheid kan ook alleen met Zijn toestemming tot succes leiden (tawfiqa'llah).

Alles komt tot stand door:

- Allâhs wil (mashi'ah),

- Zijn kennis ('ilm),

- Zijn raadsbesluit (qadha) en

- Zijn voorbeschikking (qadar) .

Allâhs wens (mashi'ah) overtreft alle andere wensen.

Zijn qadha overtreft alle andere listen. Allâh doet wat Hij wil en is nooit en te nimmer (abadan) onrechtvaardig (zâlim). Hij is vrij van alle slechtheden en onrechtvaardigheden, schande (ayb) en schaamte (shain): "Hij kan niet ondervraagd worden omtrent hetgeen Hij doet en zij (de dienaren) zullen worden ondervraagd (omtrent hetgeen zij doen) ".(Nederlandse uitleg van Suratu'l Anbiya/23)".

 

Iman Al-Ash`ari zegt het volgende in zijn boek "Kitab'ul `Ibana'al `usul al diyana", over qadar en qada':

" En werk (moge Allaahu Ta`ala barmhartig zijn over u) voor het eeuwige leven en het onvergankelijke bestaan. Want de wereld ontvalt haar bewoners, maar de (goede en slechte) werken blijven als een halssieraad om de helzen van haar bewoners. Weet, dat u zult sterven en dat u dan, nadat u gestorven bent, voor uw Rabb zult moeten komen. Op dat moment zal Hij degenen straffen die kwaad hebben gedaan en degenen belonen die goed hebben gedaan. Werk dan in gehoorzaamheid aan uw Rabb en vermijdt dagene wat Hij u verboden heeft"....

"Niets bestaat op aarde, noch goed noch kwaad, dan datgene wat Allaahu Ta`ala wil; alles is er door de wil van Allaahu Ta`ala . Niemand kan iets doen, voordat Allaahu Ta`ala het doet, en niemand is onafhankelijk van Allaahu Ta`ala . En neimand bezit de macht om zich aan Allaahu Ta`ala alwetendheid (`ilm) te onttrekken. Er is geen schepper dan Allaahu Ta`ala . De werken van de mensen zijn door Hem geschapen en door hem gepredestineerd, zoals Allaahu Ta`ala in Zijn Boek zegt: (Nederlandse uitleg):

"Allaahu Ta`ala heeft jullie geschapen en datgene wat jullie doen".

De mensen hebben geen macht om iets te scheppen, maar zij zijn geschapen, zoals Allaahu Ta`ala zegt:

(Nederlandse uitleg)

- "Is er geen Schepper behalve Allaahu Ta`ala ?".

- "Zij schepppen niets, maar zij zijn geschapen".

- "Is Hij die schept, soms gelijk aan hem, die niet schept?".

- "Of werden zij uit niets geschapen, of zijn zij de scheppers?". En er zijn vele dergelijke `ayat in Allaahu Ta`ala's Boek. Allaahu Ta`ala helpt du muslims bij hun gehoorzaamheid en Hij is hun genadig, zorgt voor hen en verandert hen en leidt hen op de rechte weg. Maar de ongelovigen (kafirun) doet Hij dwalen en leidt hen niet op de rechte weg en schenkt hen ook niet, in genade, het iman, zoals de dwalenden en hoogmoedigen leren. Want wanneer Hij hun genadig was en hen veranderde, dan zouden zij vromen zijn. En wanneer Hij hen leidde op de rechte weg dan zouden zij zich laten leiden, zoals Allaahu Ta`ala het in Zijn Boek zegt: (Nederlandse uitleg)

- "Wie Allaahu Ta`ala op de rechte weg leidt, die is goed geleid, en wie Hij doet dwalen, dat zijn degenen, die omkomen".

Allaahu Ta`ala bezit de macht om de ongelovigen te bekeren en hun Zijn genade te schenken, zodat zij muslims worden. Maar Hij wil, dat zij ongelovig zullen zijn naar Zijn oneindige alwetendheid, want Hij heeft hen voor alle hulp ontoegankelijk gemaakt en hun harten verzegeld. Het goede en het kwade geschieden volgens het raadsbesluit (qadar) en beschikking (qada') van Allaahu Ta`ala . Wij geloven in Allaahu Ta`ala's qadar en qada' van goed en kwaad, zoet en bitter; en wij weten, dat datgene wat ons overkomt aan smart en ongeluk, niet geschiedt om ons tot zonde te brengen, en dagene waarin wij zondigen, niet geschiedt om ons met een ongeluk te treffen. Wij hebben geen heerschappij over datgene, wat goed of schadelijk is voor ons, behalve over datgene, waarvan Allaahu Ta`ala het wil. Wij nemen in al onze zaken de toevlucht tot Allaahu Ta`ala en wij belijden Hem ten allen tijde onze behoefte en armoede".

Iman Al-Ghazali zegt het volgende in zijn boek "Ihya`ulum ad-din", over qadar en qada':

"Wij getuigen, dat Allaahu Ta`ala wil al het bestaande, en dat Hij bepaalt al wat er geschiedt. Er geschiedt niets in de wereld (en het heelal), hetzij gezien of ongezien, weinig of veel, goed of slecht, voordeel of nadeel, geloof (iemaan) of ongeloof (kufr), aanneming of verwerping, geluk of ongeluk, groei of vermindering, gehoorzaamheid (taa`ah) of ongehoorzaamheid (`isyan), dan alleen door Zijn wil. Wat Hij wil geschiedt, en wat Hij niet wil , geschiedt niet. Geen oogopslag van iemand, , die ziet, geen vergissing van iemand, die denkt, geschiedt buiten Zijn wil. Hij is de schepper, de herschepper, die doet, wat Hij wil. Er is niemand, die verzet tegen Zijn wil, en niemand die Zijn bepaling herhaalt en er is geen ontkoming voor de mens aan ongehoorzaamheid, dan door Zijn bijstand en door Zijn genade. En de mens bezit geen kracht om Hem te gehoorzamen dan door Zijn wil. Zelfs indien de mensen, de djins, de engelen en de duivels zich zouden verenigen om een enkel graankorrel in de wereld te bewegen of tot rust te brengen, zonder Zijn wil, dan zouden zij daarvoor te zwak zijn."

"Alles wat in de wereld ontstaat, is Allaahu Ta`ala's schepping en Zijn werk. Er is geen schepper en voortbrenger buiten Hem. Hij schiep de mensen, hun krachten en hun bewegingen. Daarom zijn alle handelingen van Zijn dienaren door Hem geschapen en te herleiden tot Zijn macht, zoals Hij zelf zegt in de Qur'aan: (Nederlandse uitleg):"Allaahu Ta`ala is de schepper van Alle dingen" en "Allaahu Ta`ala heeft jullie geschapen en dat wat jullie doen".

Allaahu Ta`ala is de schepper (khaliq) van alle dingen, de goede en de slechte, de verdienste (sawab) en de zonde (ithm); Allaahu Ta`ala alleen bezit de macht tot scheppen, tot het voortbrengen van de handelingen, ook de handelingen van de mensen. Echter Allaahu Ta`ala heeft alleen het goede bevolen, niet het kwade en er is onderscheid tussen bevel en wil. Allaahu Ta`ala beveelt de mens het goede te doen en zich van het kwade te distancieren. Het slechte is wat door Allaahu Ta`ala in Zijn wet (shari`ah) verboden is; het goede is dat, wat niet verboden is door de shari`ah. Het verstand heeft geen oordeel over het goede en het slechte van een handeling, maar alleen de shari`ah. Daardoor alleen weet de mens of zijn handeling goed is of slecht. Alles geschiedt door Zijn wil (iradah) en wens (mashiyah), en naar Zijn oordeel (hukm), Zijn onveranderlijk raadsbesluit (qadar) en Zijn beschikking (qada'), die niet verandert noch verwisselt. De qadar is door Allaahu Ta`ala in het oneindige aan de "qalam" (geestelijke pen) bevolen is te schrijven op het "lawh-i mahfud" (bij Allaahu Ta`ala bewaarde geestelijke bord). De mens kan zich slechts die handelingen toe-eigenen, die Allaahu Ta`ala in hem schept. Het vermogen om te handelen of niet te handelen is een accidens, dat een kwestie van seconden is. Daarom is de mens, wanneer Allaahu Ta`ala hem een verplichting oplegt, nog niet in staat die verplichting te volbrengen. Alleen als Allaahu Ta`ala hem daarna de kracht geeft kan hij die verplichting uitvoeren. Allaahu Ta`ala is tot niets gedwongen. Door Hem wordt niets kwaads gedaan. Hij doet wat Hij wil. Derhalve kan Allaahu Ta`ala de mens ook verplichten tot het onmogelijke; de handelingen, die Allaahu Ta`ala niet in de mens schept, zijn onmogelijk voor hem, omdat de mens zich deze handelingen niet kan toe-eigenen. Maar toch kan Allaahu Ta`ala de mens daartoe verplichten. De mens heeft geen macht om zelfstandig voort te brengen wat Allaahu Ta`ala bevolen heeft. Het zou echter ongerijmd zijn indien Allaahu Ta`ala dit bevel gaf aan iemand die absoluut geen macht bezat, ook geen toe-eigening, om het bevel uit te voeren. Daarom komt aan de mens ook een zekere macht toe, die "kasb" genoemd wordt. Volgens Iman Ash`ari is kasb de relatie die er is tussen de mens en zijn handeling, n.l. het gebruik maken van de door Allaahu Ta`ala op het ogenblik van de handeling in de mens geschapen macht. Met deze macht kan de mens de door Allaahu Ta`ala voortgebrachte handeling aannemen, zodat de handeling door die toe-eigening een persoonlijke daad van de mens wordt. Allaahu Ta`ala schept de handeling na, onder en met de toe-eigening door de menselijke macht. Hij schept de handeling, wanneer de mens de handeling zich toeeigent. De mens moet door de werking van Allaahu Ta`ala's macht zijn handeling volbrengen.

 

 

 

Home Page

Hoofdstuk 1.1

Hoofdstuk 1.2

Hoofdstuk 2.1

Hoofdstuk 3.1

Bewerkt door Drs.I. Bayrak

 

 

1