|
For your eyes onlyOok zonder producer Albert Broccoli gaat de James Bond-sage onverwijld verder. Voor Tomorrow Never Dies namen zijn dochter Barbara en stiefzoon Michael Wilson het roer in handen. Het is de achttiende Bond-verfilming, maar zeker en vast niet de laatste. De onvermoeibare James Bond moet het in deze film opnemen tegen Elliot Carver (Jonathan Pryce), een megalomane mediamogul, die een derde wereldoorlog wil ontketenen, zodat de kijkcijfers van zijn televisiestation de hoogte in zullen schieten. Terry Hatcher speelt Carvers vrouw en 007 krijgt als love interest de intrigerende Chinese geheim agente Wai Lin aan zijn zijde, vertolkt door voormalig Miss Maleisie Michelle Yeoh. Natuurlijk krijgt Bond ook hulp van ouwe getrouwe Q, die hem voorziet van gadgets als de Dunhill-aansteker (met explosieve opties), de Sea-Vac (een onderwatervideocamera), en de P99 (het nieuwste model van Bonds handwapen). Bekende ingredienten, die door de Britse regisseur Roger Spottiswoode (Stop! Or My Mom Will Shoot) tot een cocktail van actie en stunts geshaked zal moeten worden. Zo is het immers altijd al geweest. De man die James Bond naar het witte doek bracht, was de legendarische filmmaker Albert Broccoli, die zeventien Bond-films zou produceren en in juni 1996 op 87-jarige leeftijd overleed aan een hartaanval. Broccoli was zijn hele leven lang een grote fan van Ian Flemings romans en overtuigde United Artists in 1962 ervan om een miljoen dollar te pompen in de filmadaptatie van Dr. No. Volgens de legende werd de toen schier onbekende Sean Connery door Broccoli's vrouw Diana opgemerkt en uitgekozen voor de rol van geheim agent 007. Zijn rol als Bond in Dr. No maakte Connery wereldberoemd. Broccoli produceerde de Bond-films samen met zijn partner Harry Salzman tot hun relatie in 1976 uiteenbrokkelde. Broccoli ging alleen verder. Het debuut van Pierce Brosnan in GoldenEye uit 1995 betekende voor Broccoli zijn laatste wapenfeit. Maar de allereerste Bond was dus Sean Connery in Dr. No uit 1962. De film, geregisseerd door Terence Young, zette de standaard voor elke aflevering van de verdere reeks: een super-villain (Joseph Wiseman), een Bond-girl (Ursula Andress), exotische locaties, de vodka martini ('shaken, not stirred'), en natuurlijk de onsterfelijke zin waarmee 007 zich aan zijn medemens bekendmaakt: 'The name is Bond... James Bond.' Sean Connery, sexy en grappig, is volgens velen nog altijd de oer-Bond. Regisseur Terence Young en Sean Connery werkten in de jaren zestig nog twee keer samen in een Bond-film: voor From Russia With Love (1963) en Thunderball (1965). Voor Goldfinger (1964) nam Guy Hamilton de teugels in handen en Lewis Gilbert regisseerde in 1967 You Only Live Twice, voor wie niemand minder dan Roald Dahl het scenario had geschreven. Deze film betekende de voorlopige zwanezang van Sean Connery, die inmiddels een sterstatus had verworven en zijn acteerprestaties op andere terreinen mocht uitproberen. Zo mocht de illustere Australier George Lazenby zijn voetnoot bijschrijven in de Bond-geschiedenis. Hij incarneerde 's werelds beroemdste geheime agent exact eenmaal: in On Her Majesty's Secret Service uit 1969 van Peter Hunt. Hoewel de meeste fans de film best geslaagd vinden, braakten ze Lazenby onverdeeld uit. Hij was geen goeie Bond. Exit Lazenby (die vervolgens volledig in de anonimiteit verdween en slechts sporadisch in tweederangsrolletjes opdook). Voor de zevende James Bond film, Diamonds Are Forever uit 1971, hengelde regisseur Guy Hamilton Sean Connery terug in (met Charles Gray als memorabele slechterik). Meer en meer werd duidelijk dat de Bond-reeks zou staan of vallen met de aanwezigheid van Connery. Hamilton regisseerde ook Live and Let Die (1973), het Bond-debuut van Roger Moore, maar de film - met Paul McCartney's titelsong - flopte. Moore kreeg echter het vertrouwen dat Lazenby niet had gehad, en groeide in zijn rol. The Man With the Golden Gun (1974) betekende een stap in de goede richting en in The Spy Who Loved Me (1977) bereikte hij zijn hoogtepunt. De jaren zeventig waren overigens de jaren met regisseur Lewis Gilbert aan het commando. Naast The Spy Who Loved Me, regisseerde hij ook het onder Bondfans als saai bestempelde Moonraker (1979). Die laatste twee films introduceerde wel een memorabele slechterik: Jaws, de man met de ijzeren tanden, die gespeeld werd door Richard Kiel. Volgens velen was de Bond-franchise vervallen in cartoonachtig amusement en op sterven na dood. James Bond dook de jaren tachtig in met een nieuwe regisseur: John
Glen. De Engelsman regisseerde vijf van de Producer Broccoli brak met zijn partner Saltzman en wilde nieuw bloed in de serie pompen. Hij ging op zoek naar een nieuwe Bond en vond die in theaterman Timothy Dalton. Volgens velen had Dalton alles om een goeie Bond te zijn: de uitstraling, het charisma, de look en het talent. The Living Daylights uit 1987 werd dan ook bestempeld als de beste Bond-film van de laatste jaren. De opvolger, License to Kill (1989), kon echter weer niet boven de middelmaat komen en betekende het voorlopige einde van de Bond-franchise. Door de jaren heen hebben we vele gezichten van Bond te zien gekregen, maar elke James Bond-film is gebotteld volgens dezelfde formule. Na de traditionele opening met het logo en het geweerschot, zien we James Bond in een scene waar hij bijna om het leven komt, maar zichzelf tenslotte weet te redden. Hij gaat vervolgens naar M (in vele films Bernard Lee) waar hij even flirt met Miss Moneypenny (Lois Maxwell was de eerste) en tenslotte zijn nieuwe opdracht krijgt. Een bezoekje bij de oude Q (al sinds 1963 Desmond Llewlyn) voorziet Bond van enkele nieuwe snufjes. Bond reist naar een exotische bestemming waar hij contact probeert op te nemen met de villain. Tussendoor maakt hij kennis met het traditionele Bond-meisje, dat hem bij zijn missie ter zijde zal staan. Die missie omvat dikwijls een achtervolgingsscene en een inbraakscene in het hoofdkwartier van de slechterik. Bond en zijn meisje worden betrapt en opgesloten in een geisoleerde ruimte, waar ze moeten uit ontsnappen. Meestal geeft de booswicht in deze scene zijn beweegredenen bloot. Daarna gebruikt Bond een Q-gadget en redt zichzelf en zijn meisje. De bad guy wordt verslagen en het hele gebouw opgeblazen. Dit stramien vinden we ook terug in de achttiende Bond-film, Tomorrow Never Dies (twee Bond-films worden door de fans niet tot de reeks gerekend: Casino Royale uit 1954 en diens parodie uit 1967 met David Niven in de rol van James Bond en Woody Allen als zijn neefje Jimmy Bond). De film, geregisseerd door Roger Spottiswoode, levert het bewijs dat de sage ook zonder producer Albert Broccoli verder zal gaan. Ook met Pierce Brosnan als de James Bond van de jaren negentig zit het goed. Zijn debuut in GoldenEye maakte van hem een wereldster en de film bracht 350 miljoen dollar op, meer dan het dubbele van elke vorige Bond-film. De Ier is met zijn fijnzinnig gevoel voor humor, zijn atletisch vermogen en zijn sterke persoonlijkheid, een ideale 007. De toekomst voor Bond ziet er dus rooskleurig uit, maar zou wel wel eens concurrentie kunnen krijgen uit een onverwachte hoek. Sony maakte onlangs bekend dat ze MGM willen beconcurreren met een eigen versie van James Bond en ze beweren dat ze niemand minder dan Sean Connery terug in de rol van 007 willen. MGM reageerde met het nieuws dat ze voor hun negentiende Bond-film Roland Emmerich en Dean Devlin (ID4) hebben aangetrokken. En als we Pierce Brosnan mogen geloven zal Bond 19 geregisseerd worden door Quentin Tarantino. Met Antony Hopkins als villain. En Sharon Stone als Bondgirl. Die 007 toch. |
|