Filmgeschiedenis

Archief Film Helden Nu in de Cinema Reportage Vraag van de week
Filmstudio's ] Filmgenres ] [ Filmgeschiedenis ] Filmtaal ] Filmtechniek ] Overzicht 1997 ] Top 100 aller Tijden ] 

Inleiding    1895-1918    1919-1927    1928-1939    1940-1950    1951-1960    1961-...

Inleiding

De geboorte van een nieuw medium

Film is geen uitvinding in eigenlijke zin, maar is ontstaan door het samenspel van een aantal grote technologische ontwikkelingen. De combinatie daarvan maakte het mogelijk om voor het eerst bewegende beelden vast te leggen en weer te geven.

De geboortedatum van de film wordt in het algemeen gesteld op 28 december 1895. Toen presenteerden de gebroeders Lumière in Parijs hun eerste filmvoorstelling. Vanaf dan ontwikkelde de film zich als veelzijdig medium. De bioscoopfilm met haar vele genres behoort zeker tot een van de meest uitgebreide facetten.

De eerste filmvertoningen werden opgeluisterd door levende muziek. Na 1930 echter werd de stomme film verdrongen door de geluidsfilm. Het ontstaan van de kleurenfilm had minder ingrijpende gevolgen. De zwart- wit film is nooit verdwenen. Camera's werden steeds beter, maar ook relatief goedkoper. Dat en andere technische ontwikkelingen maakten een verscheidenheid aan allerlei effecten mogelijk, waar onder andere de tekenfilm toe behoort. Film werd op die manier een vrijetijdsbesteding.

Film groeide uit zijn status als kermisattractie toen werd ingezien welke mogelijkheden er achter het medium als kunstvorm scholen. Er ontwikkelden zich een aantal artistieke stromingen, waarvan enkele een zeer ingrijpende invloed hebben gehad op de totale filmproduktie (surrealisme, avant-garde, nouvelle vague). De invloed van verschillende filmbladen is ook zeker niet te onderschatten.

Aanvankelijk werd film bekeken als een curiositeit. Omtrent de eeuwwisseling kon men films bekijken op kermissen en jaarmarkten en in variété-theaters. Vooral de films van de Franse goochelaar Georges Méliès zijn in die optiek beroemd.

Vanaf 1905 ontstonden theaters, gespecialiseerd in de vertoning van films. Onmiddellijk bleken de grote mogelijkheden uit de verschillende toepassingen: het vastleggen van de alledaagse werkelijkheid en van bijzondere gebeurtenissen. De enorme commerciële produktie in Hollywood kan als hoogtepunt gerekend worden.

Voor verscheidene kunstenaars werd film een medium met nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden. Zo ontstond de 'absolute film'. De animatiefilm was een andere toepassing. Levenloos materiaal zoals poppen en tekeningen kon met behulp van film tot leven gewekt worden.

In 1927 kwam de eerste echte langspeelfilm uit waarin geluid succesvol aan de beelden was gekoppeld (The Jazzsinger). Het louter visuele medium werd nu audiovisueel.

De verdere ontwikkeling van de techniek zorgde voor goedkopere en eenvoudigere manieren om films te maken. In het onderwijs worden steeds meer audiovisuele media als hulpmiddelen gebruikt.

1895-1918

De eerste ontwikkelingen

In de periode van 1895 tot 1918 groeide de film uit van een curiositeit, enkel te zien in cafés, music-halls en op kermissen, tot een wereldomvattend medium.

De geboortedatum van de film wordt algemeen gesteld op 28 december 1895. De gebroeders Lumière gaven toen in de 'Salon indien' in Parijs de eerste voorstelling van geprojecteerde, bewegende beelden.

In februari van datzelfde jaar vroegen ze reeds een octrooi aan op de cinématographe. Dat apparaat kon zowel films opnemen als projecteren en kopiëren.

Het feit dat zij als eersten een voorstelling gaven met de cinématographe-projector wil niet zeggen dat zij als enige uitvinders van de cinema kunnen beschouwd worden. Verschillende wetenschappers, die zich veelal onafhankelijk van elkaar bezig hielden, waren in de 19e eeuw werkzaam aan allerlei elementen in verband met film: de fotografie, de strook van celluloid, de camera en de projectie.

In 1893 werd de studio Black Maria gebouwd op het terrein van Edisons laboratoria. Er traden circus- en music-hallartiesten op. In 1894 verschenen de kinetoscope parlors op Broadway in New York. Men kon er individueel (één toeschouwer per kijkkast) een filmpje bekijken door geld in het apparaat te stoppen. De gebroeders Lumière combineerden de idee van de kinetoscope met projectie. Dat leidde tot de openbare voorstelling in december 1895.

Max Skladanowsky had in de Berlijnse 'Wintergarten' reeds voor december 1895 een filmvoorstelling gegeven. Hij maakte echter geen gebruik van een normale projector, maar van een apparaat met twee lenzen, waarbij twee filmstroken tegelijk afrolden. In de Verenigde Staten bouwden Thomas Armat en Charles Francis Jenkins een projectie-apparaat, de phantascope, dat op het einde van 1895 werd gedemonstreerd. Later werd het door Edison als vitoscope in massaproduktie genomen.

Naast Edison startten ook de gebroeders Lumière met de produktie van films van enkele minuten lang. Onderwerpen waren de aankomst van een trein of het uitgaan van hun fabriek. Later werden cameramensen de hele wereld rondgestuurd voor het filmen van belangrijke actuele gebeurtenissen.

De Fransman George Méliès hield zich als eerste bezig met de speelfilm. Zijn onderwerpen baadden vaak in een bizarre en sprookjesachtige sfeer. Hij toonde een voorliefde voor trucage. Met zijn Le voyage dans la lune (1902) kreeg hij internationale bekendheid.

Tegen het eind van de jaren negentig werden zowel in Engeland als in de Verenigde Staten en Frankrijk films gedraaid. Met de films uit de studio's van Charles Pathé beheerste Frankrijk de internationale filmmarkt van 1903 to 1909. Italië kende een bloeiperiode met spektakelfilms zoals Quo Vadis (1912) van Enrico Guazzoni. Tegen het begin van de eerste wereldoorlog kwam de Verenigde Staten op het voorplan en vestigden zich als eerste op de ranglijst.

De bloei van het bioscoopwezen startte in 1905. In die tijd deed de nickelodeon (genoemd naar de entree- prijs, 'nickel', vijf dollarcent) zijn intrede in de Verenigde Staten. In 1908 bestonden er reeds tienduizend.

Zo ontstond er een behoefte aan nieuwe films. Ze werden niet meer per stuk verkocht aan de vertoners, maar verhuurd. Ook het verticaal monopolie ontwikkelde zich (produktie, distributie en vertonen van films in de handen van één maatschappij). Het bekendste voorbeeld daarvan was de Société Pathé frères in Frankrijk.

In de Verenigde Staten ontstond in 1909 strijd over de trustvorming. De bestaande produktiemaatschappijen verenigden zich tot een trust, de Motion Picture Patents Company (1908). Zij dwongen biscoopeigenaars heffingen af en probeerden de filmdistributie te monopoliseren. Dat leidde tot de komst van onafhankelijke producenten zoals William Fox, directeur van 20th Century Fox. In dezelfde tijd werd de basis gelegd voor het latere sterrensysteem. Het publiek begon de favoriete sterren te herkennen en een naam te geven. Florence Lawrence heette eerte The Biograph Girl (naar de maatschappij waarvoor ze werkte) tot haar naam in 1910 in de advertenties verscheen. Fan magazines deden hun intrede met verhalen over de sterren. In Europa werd Asta Nielsen populair met de film Der Abgrund.

Het publiek was tot WO I voornamelijk afkomstig uit de arbeidersklasse. Later ging ook de middenklasse naar de bioscoop, die steeds luxueuzer werd. Naast korte films (vijf tot twintig minuten) werden ook serials (films in afleveringen) populair. In 1912 produceerde de Edison Company de eerste serial The Adventures of Kathlyn. In Frankrijk werd de Fantomas-serie (1914-1915) van producent Léon Gaumont bekend. Vanaf 1908 werden in Europa lange films gemaakt. Deze zogenaamde film d'art was vaak een adaptatie van een bekend toneelstuk of de verfilming van een scenario van de hand van een beroemde schrijver. Er traden beroemde toneelspelers in op zoals Sarah Bernhardt. Adolph Zukor, distributeur, had in de Verenigde Staten in 1912 zo'n succes met La reine Elisabeth waarin zij speelde, dat hij zelf als producent van langere films optrad.

De opkomst van de langere film via Zukors maatschappij Paramount Pictures Corporation veroorzaakte het verdwijnen van de oudere maatschappijen. Nieuwe produktiemethoden deden hun intrede. Het sterrensysteem en de indeling in filmgenres garandeerden een vast bioscooppubliek.

Hollywood werd de plaats waar nieuwe maatschappijen hun grote studio's bouwden. In 1919 werd United Artists' Corporation gesticht. In 1917 raakten de Verenigde Staten betrokken bij de oorlog in Europa. Een groot aantal propagandafilms tegen Duitsland werden gemaakt. Als reactie daarop werd in Duitsland de produktiemaatschappij Ufa opgericht (Universum-Film Aktiengesellschaft), die de Duitse film lange tijd heeft beheerst.

1919-1927

De VS verovert de filmindustrie

De Russische film kwam op na de Eerste Wereldoorlog. Er werden beschermdende maatregelen getroffen om de eigen filmindustrie in Engeland en Duistsland te beschermen. In de Verenigde Staten verwierven studio's en distributeurs een monopolie.

Wall Street kreeg belangstelling voor de produktiefinanciering. Vandaar dat producenten en bankiers al snel een grote invloed kregen op de films zelf. Sterren, scenaristen en regisseurs werden massaal door de studio's gecontracteerd. Velen waren afkomstig uit Europa. De filmindustrie had er zich nog niet volledig hersteld na de ravage van WO I. Zweden moest de regisseurs Victor Sjöström en Mauritz Stiller en de actrice Greta Garbo afstaan. Uit Duitsland kwamen onderandere Ernst Lubitsch en Friederich Wilhelm Murnau, uit Hongarije Alexander Korda en Michael Curtiz.

Filmsterren kwamen meer en meer in de belangstelling. Hierdoor groeide het protest tegen zogezegde decadentie in Hollywood. Om opnieuw een goede reputatie te verkrijgen werd in 1922 de Motion Picture Producers and Distributors of America opgericht. Deze instelling oefende intern censuur uit. De filmproduktie maakte ook in andere landen een krachtige ontwikkeling mee in de jaren twintig. In Japan werden reeds films gedraaid in het begin van de twintigste eeuw. De filmindustrie moest er tengevolge van een aardbeving in 1923 opnieuw opgebouwd worden. De vier grote produktiemaatschappijen verenigden zich met als doel een monopolie te vestigen. Het gevolg was het ontstaan van allerlei kleine, onafhankelijke maatschappijen rondom beroemde sterren. In 1924 werden er in Japan niet minder dan 875 films gemaakt.

In die tijd kwam ook de filmproduktie in Indië op gang. De opkomst van de Duitse film trok in Europa de aandacht. De Universum- Film Aktiengesellschaft werd de grootste Europese produktiemaatschappij. Naast hun superprodukties, kwam het expressionisme op, een geheel nieuwe filmstroming van een hoog peil. Een van de eerste films van dat genre was Das Kabinett des Dr. Caligari van Robert Wiene.

Er werden maatregelen getroffen om de Duitse filmindustrie te beschermen. Voor elke geïmporteerde Amerikaanse film moest één Duitse film gemaakt worden met als gevolg dat er veel snel in elkaar gezette films werden ingeblikt. Ufa ging hierdoor bijna failliet. Na WO I kende Engeland een korte opleving in de filmproduktie. In 1923 echter sloot de belangrijkste producent Cecil Hepworth zijn studio's vanwege de Amerikaanse concurrentie. In 1925 was 95% van de in Engeland vertoonde films van Amerikaanse makelij. De Cinematograph Film Act of Quota Act kwam in 1927 ter hulp. Zij garandeerden de produktie en vertoning van een aantal Britse films. Dit leidde tot een reeks tweederangs films, zogenaamde Quota quickies. Ook de Franse filmindustrie stortte tijdens WO I in elkaar. De Revolutie (1917) in Rusland zorgde ervoor dat de Russische film echter in het Westen een enorme belanstelling kreeg.

1928-1939

Opkomst van geluid en kleur

De ontwikkeling van de geluidsfilm en de kleurenfilm beheersten de jaren tot de Tweede Wereldoorlog. De economische organisatie van Hollywood onderging ingijpende veranderingen.

In 1880 reeds was de mogelijkheid bekend om lichtimpulsen in geluid om te zetten en in 1912 experimenteerden Eugène Lauste met het opnemen van geluid op film. In 1906 vond de Amerikaan Lee De Forest de audioversterker uit. Hierdoor was het mogelijk om het geluid zodanig te versterken dat het hoorbaar werd voor een groot publiek. Hoewel de mogelijkheden voor de geluidsfilm al een hele poos bestonden, was de filmindustrie er niet zo happig naar. Vooral omdat alle dure studio's dan op slag verouderd zouden zijn.

De kleine Amerikaanse maatschappij Warner Bros introduceerde het geluid in een uiterste poging om zich staande te houden. Samen met de Western Electric Company en de Bell Telephone Company ontwikkelde ze een systeem om het geluid op platen vast te leggen die synchroon met de film liepen. De eerste film die zo muzikaal begeleid werd, was Don Juan (1926). Een jaar later verscheen The Jazzsinger. Deze film, waarin voor het eerst door de acteurs zelf gepraat en gezongen werd, was een enorm succes. De filmindustrie werd gedwongen langzaam over te gaan op geluid.

Er werd een ander procédé ontwikkeld. Het bestond uit het optisch vastleggen van het geluid op celluloid. De problemen van de overgang waren niet gering. Men vreesde dat de overzeese markt in elkaar zou storten omdat films waarin iedereen Engels sprak niet zouden aanslaan bij het Europees publiek. Daarnaast waren nieuwe geluidsstudio's en nieuwe acteurs nodig die dialogen konden spreken. Voor veel sterren betekende de overgang naar geluid het einde van hun carrière wegens slechte dictie. Het slapstick- genre kon niet overgeplant worden op de geluidsfilm omdat de acteurs te zeer door hun bewegingen belemmerd waren. De loopbaan van Buster Keaton eindigde met de komst van het geluid. Charles Chaplin maakte pas in 1940 zijn eerste geluidsfilm The Great Dictator. Greta Garbo doorstond de proef, hoewel men voor haar Zweeds accent had gevreesd. In 1929 had reeds driekwart van de in Hollywood gemaakte films gedeelten met geluid.

De industriële macht kwam bij een klein aantal maatschappijen te liggen, die de produktie, distributie en vertoning in handen hadden: vijf grote zoals Metro- Goldwyn-Mayer en drie kleine maatschappijen. Deze acht kwamen onder de controle van twee grote financiële machtsblokken in de VS: Morgan en Rockefeller. Hollywood had vrijwel een monopolie op de geluidspatenten. De eerste kleurenfilms gemaakt volgens het driekleurenprocédé van Technicolor, waren Walt Disney's Flowers and Trees en La cucaracha. Becky Sharp (1935) en Gone with the Wind (1939) waren speelfilms in kleur. In tegenstelling tot de geluidsfilms vond de kleurenfilm geen snelle ingang.

1940-1950

WO II en de komst van de televisie

Het begin van de Tweede Wereldoorlog markeerde de jaren veertig. Het betekende een tijdelijke uitbreiding van de Duitse filmmarkt. De komst van de televisie had na 1948 een nadelige invloed op de bioscoop.

Hollywood verloor de markt in Europa na het uitbreken van de oorlog. Dit werd gedeeltelijk opgevangen door een stijgend bioscoopbezoek in de VS zelf. Toen Amerika zelf in de oorlog werd betrokken (1941), werden er anti-Duitse films gemaakt. Daarvoor was er een strikte neutraliteit. Chaplins The Great Dictator vormde daarop een uitzondering. De film kwam dan ook niet zonder moeilijkheden tot stand. Van 1942 tot 1945 werd onder het oog van regisseur Frank Capra de Why we Fight serie geproduceerd, die als doel propaganda en instructie van het Amerikaanse publiek had. Ook in de Sovjetunie vormde de oorlog aanleiding tot documentaire propaganda films zoals Strijd om de Oekraïne.

De nationalisering van de Duitse filmindustrie gebeurde pas in 1942 door Goebbels. Zijn politiek hield een verbod of beperking in van de filmproduktie in de bezette landen. De Duitse filmmarkt breidde zich enorm uit. In 1933 trokken Duitse films nog 250 miljoen bezoekers per jaar en in 1942 was dat aantal tot één miljard gestegen. Enkel in Frankrijk brachten de Duitse films weinig op ten gevolge van een boycot van het publiek. De Franse filmproduktie werd ook minder beperkt dan in andere bezette landen. De films werden wel onderworpen aan de Duitse censuur. Hierdoor werden vooral romantische en poëtische films gemaakt. Het realisme kon slechts na de oorlog worden verdergezet.

In Italië zag men in Ossessione (1942, Luchino Visconti) de eerste tekenen van een neorealisme. De moeilijke omstandigheden waaronder men moest filmen bleken een artistiek voordeel op te leveren. Men filmde niet in studio's maar op straat en zonder beroepsacteurs. In de VS ontstond het private-eye genre (waarin een privé-detective de hoofdrol vervult). Een van de klassiekers is bijvoorbeeld The Maltese Falcon (1941, John Huston). Het aantal kostuum- en spektakelfilms verminderde. Het sociale en psychologische drama kreeg een toenemende aandacht.

Zweden beleefde na 1945 een nieuwe bloeiperiode met regisseurs als Alf Sjöberg, Arne Mattson en Ingmar Bergman, die pas in de jaren vijftig internationaal bekend werd. De Franse films, gemaakt tijdens de bezetting, hadden na WO II in andere landen veel succes. Met regeringssteun steeg het aantal produkties van 72 in 1945 tot 126 in 1953.

Engeland maakte tevens een bloeiperiode door na de oorlog. De maatschappij van Joseph Arthur Rank had groot succes met Henry V (1944, van en met Laurence Olivier).

Het nieuwe medium televisie deed het bezoekersaantal dalen en de opbrengsten bleven ondermaats. In 1948 waren er in de VS nog 90 miljoen bezoekers per week; in 1950 waren er dat nog 60 miljoen.

1951-1960

Concurrentiestrijd met televisie

In de jaren vijftig kondigde de neergang van de grote Hollywood- studio's zich aan. De Free Cinema in Engeland en de nouvelle vague in Frankrijk doken op. Anti-trustwetten braken in de VS de greep van de grote maatschappijen op produktie, distributie en vertoning.

Door de afname van het bioscooppubliek hadden de maatschappijen geen belang meer bij massaproduktie. Ze werden gedwongen hun eigen theaters af te breken en hadden geen controle meer over de films die vertoond werden. De anti-trustwetten hadden tevens tot gevolg dat producenten zich onafhankelijker gingen opstellen en in buitenlandse studio's gingen werken. De productiekosten waren er lager.

Op de concurrentie van de televisie reageerde men met nieuwe filmtechnieken. In 1952 werd de Cinerama-film gelanceerd. Drie projectors zorgden voor een breed beeld. In hetzelfde jaar ontstond de stereoscopische 3D-film, die echter geen succes had. In 1953 werd de eerste Cinemascope- film The Robe uitgebracht door 20th Century Fox. Dat breedbeeldsysteem was gebaseerd op het werk Henri Chrétien in de jaren twintig. Andere breedbeeldprocédés waren Todd-AO en Panavision. De filmstrook werd verbreed van 35 mm tot 70 mm. De grote spektakelfilms zoals The Ten Commandments moesten de mensen naar de bioscoop lokken.

Ook in Engeland bleef het bioscoopbezoek dalen. Om de filmproduktie te stimuleren werd in 1950 de British Film Production Fund gesticht. De Ealing-studio's waar bekende komedies waren gemaakt werden in 1956 aan de televisie verkocht. In 1959 werd het festival in Cannes verrast met films van François Truffaut Marcel Camus en Alain Resnais, die alle drie in de prijzen vielen. De producenten werden gewillig om geld in jonge filmers te steken, hetgeen een grote stroom debuten mogelijk maakte (nouvelle vague).

In 1959 voegde Cuba, dat voordien geen filmtraditie had, zich bij de film producerende landen met de oprichting van het Instituto Cubano del Arte e Industria Cinématograficos (ICAIC). Dat orgaan droeg zorg voor alle aspecten van het filmwezen. In 1960 werden de eerse resultaten geboekt. Humberto Solas en Santiago Alvarez, maker van documentaires, kregen internationale bekendheid. Stalins dood in Rusland had een politieke dooi tot gevolg. Films als 'De eenenveertigste' en 'Als de kraanvogels overvliegen' vielen in het buitenland op. In Polen deed Andrzej Wajda van zich spreken met As en diamant. De Japanse film werd voor het eerst in het buitenland weer bekend door Rashomon (1951, grote prijs van Venetië) van de cineast Akira Koerosawa. Daarnaast werd in de jaren vijftig het werk beroemd van regisseurs als Ingmar Bergman (Wilde Aardbeien, Het zevende zegel), Michelangelo Antonioni en Federico Fellini (La dolce vita)

1961-...

Onafhankelijken aan de macht

Tal van nieuwe manieren van filmen ontwikkelden zich in de jaren zestig. In Hollywood verkeerden de produktiemaatschappijen voortdurend op de rand van het faillissement.

In mei 1970 betekende de veiling van rekwisieten en kostuums door de maatschappij Fox en niet lang daarna door MGM het einde van het onaantastbare studiosysteem in Hollywood. Onafhankelijke maatschappijen en producenten doken op. Opnamen op locatie in het buitenland kwamen steeds meer in zwang. Kostbare superprodukties brachten de maatschappijen vaak in ernstige financiële moeilijkheden. Een goedkoop gemaakte film zoals Easy Rider bleek dan weer wel aan te slaan. Hollywood realiseerde zich dat de jeugd het grootste afzetgebied vormde. Garanties voor een commercieel succes waren niet meer te geven. De aandacht verplaatste zich van actrices en acteurs vaak in de richting van de regisseur. In 1972 richtten Peter Bogdanovitch, William Friedkin en Francis Ford Coppola in samenwerking met Paramount hun eigen produktiemaatschappij, The directors company, op.

In Frankrijk bereikte in het begin van de jaren zestig de nouvelle vague het hoogtepunt met filmers als Jean-Luc Godard, François Truffaut en Claude Chabrol. Het studentenoproer in mei 1968 had tevens een grote invloed op de Franse filmwereld.

In Duitsland zag in 1962 het Oberhausener Manifest het licht. Hierin werd verbetering van de positie van de a-commerciële film bepleit. Na de stichting door de overheid van een fonds debuteerden in 1966 onderandere Alexander Klüge en Volker Schlöndorff. Tot de nieuwe generatie behoorden tevens Jean-Marie Straub en Rainer Werner Fassbinder.

Hongarije beleefde in 1963 een opleving nadat een aantal nieuwe studio's gesticht was. De Poolse regisseurs Roman Polanski en Jerzy Skolimowski kozen na een succesvol debuut definitief voor het westen. In Tsjechoslovakije werden de mogelijkheden tot vernieuwing afgesneden door de Russische inval in 1968.

De Joegoeslavische filmer Dusan Makavejev, wiens film WR, mysteries van het organisme in eigen land ongewenst was, week uit naar Parijs. Daar verzamelde hij het geld voor zijn volgende meesterwerk Sweet Movie.

In Brazilië ontstond de Cinema Novo. Deze cineasten oefenden een kritiek uit op fundamentele gebreken van de hen omringende maatschappij. Hiermee verwant is het werk van de Argentijnen Fernando Solanas en Octavio Getino, die de zogenaamde Derde Cinema propageerden: de film als revolutionair pamflet.

De jaren zestig en zeventig gaven een opleving te zien van de film in België en Nederland. In België werd opvallend werk geleverd door André Delvaux, Harry Kümel en Roland Verhaevert. Opmerkelijk is het groot aantal Belgisch- Nederlandse coprodukties, waarvan Mira van Fons Rademakers zeer bekend werd.

Laatste update: 22/11/98

Bart.Schreurs@ping.be

1