UFO'S EN BUITENAARDSEN IN DE BIJBEL
GOD ALS BUITENAARDSE BESCHAVING
Genesis 1:
1 In den beginne schiep God den hemel en de aarde. 2 En de aarde was
woest en ledig, en het was duister op de diepte, en de Geest Gods zweefde
op het water.
Genesis 2:
1 Alzo werd voleind de hemel en de aarde met al hun heir;
Genesis 1:
26 En God sprak: Laat ons mensen maken, een beeld, dat ons gelijk
zij, om te heersen over de vissen in de zee, en over de vogels onder
den hemel, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het gewormte,
dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep den mens naar zijn beeld, tot
een beeld Gods schiep Hij hem, en schiep hen man en vrouw.
DE HEER EN ZIJN ENGELEN (ELOHIM = GODEN) ZIJN BUITENAARDSE MANNEN
Genesis 18:
1 En de Heer verscheen hem bij het bos van Mamré, toen hij zat
aan de deur zijner hut, toen de dag op het heetst was. 2 En toen hij zijne
ogen ophief en zag, zie, toen stonden drie mannen voor hem; en toen
hij hen zag, liep hij van de deur zijner hut hun te gemoet, en boog zich
neder ter aarde, 3 en zeide: Heer, heb ik genade gevonden voor uwe
ogen, zo ga uwen knecht niet voorbij: 4 men zal U een weinig water brengen
en uwe voeten wassen, en zet U onder dezen boom neder; 5 en ik zal U ene
bete broods brengen, opdat Gij uw hart laaft; daarna zult Gij voortgaan;
want daarom zijt Gij tot uwen knecht gekomen. Zij spraken: Doe zoals gij
gezegd hebt. 6 Abraham haastte zich naar de hut tot Sara, en zeide: Haast
u en meng drie maten meelbloem, kneed, en bak koeken.
Genesis 19:
1 En de twee Engelen kwamen te Sodom des avonds. Lot nu zat
te Sodom in de poort, en toen hij hen zag, stond hij op om hen te ontmoeten,
en boog zich met zijn aangezicht ter aarde, 2 en sprak: Ziet heren, trekt
toch in ten huize uws knechts, en blijft den nacht over; laat uwe voeten
wassen, en staat morgen vroeg op en gaat uws weegs. Doch zij spraken: Neen,
maar wij willen den nacht over op de straat blijven. 3 Toen nodigde hij
hen zeer; en zij gingen tot hem in en kwamen in zijn huis; en hij bereidde
hun een maaltijd, en bakte ongezuurde koeken, en zij aten. 4 Maar eer zij
zich te slapen legden, kwamen de lieden der stad Sodom, jong en oud, en
omsingelden het huis, al het volk uit alle hoeken, 5 en riepen Lot toe
en spraken tot hem: Waar zijn de mannen, die dezen nacht tot u gekomen
zijn? Laat hen tot ons uitkomen, opdat wij hen bekennen.
Job 22:
12 Zie, God is hoog hierboven in den hemel; en zie de sterren hierboven
in de hoogte. 13 En gij zegt: Wat weet God er van? Zou Hij hetgeen in het
donker is kunnen oordelen? 14 De wolken zijn Hem een dekkleed en Hij ziet
niet; en Hij wandelt in den kreits des hemels.
Jesaja 13:
4 Er is een gedruis op de bergen als van een groot volk, een gedruis
van koninkrijken, van samenvergaderde volken: de Heer Zebaôth rust
een heir uit tot den strijd; 5 zij komen uit verre landen, van het einde
des hemels, ja de Heer zelf en de werktuigen zijns toorns, om het gehele
land te verderven. 6 Jammert overluid, want de dag des Heren is nabij;
hij komt als ene verwoesting van den Almachtige. 7 Daarom zullen alle handen
slap zijn en aller mensen hart zal versmelten; 8 verschrikking, angst en
smarten zullen hen aangrijpen; het zal hun bang zijn als ener barende vrouw;
de één zal den ander ontsteld aanzien, vuurrood zullen hunne
aangezichten zijn. 9 Zie, de dag des Heren komt, gruwelijk, toornig en
vergramd, om het land te verwoesten, en de zondaars daaruit te verdelgen.
10 De sterren des hemels en van zijnen Oríon schijnen niet helder;
de zon gaat duister op, en de maan schijnt donker.
Psalmen 104:
3 Gij maakt omhoog een gewelf van water; Gij vaart op de wolken
als op een wagen, en wandelt op de vleugelen des winds. 4 Gij maakt
de winden tot uwe Engelen, en de vuurvlammen tot uwe dienaars.
Jozua 5:
13 En het geschiedde, toen Jozua bij Jericho was, dat
hij zijne ogen ophief, en gewaar werd, dat er een man tegenover hem
stond, die een bloot zwaard in zijne hand had. En Jozua ging tot hem
en sprak tot hem: Behoort gij tot ons of tot onze vijanden? 14 En hij sprak:
Neen. Maar ik ben een vorst over het heir des Heren, en ben nu gekomen.
Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en sprak tot hem:
Wat heeft mijn Heer tot zijnen knecht te spreken? 15 En de vorst over
het heir des Heren sprak tot Jozua: Trek uwe schoenen uit van uwe voeten,
want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.
Ezechiel 9:
1 Daarna riep Hij met luide stem voor mijne oren,
zeggende: Laat de bezoeking der stad komen, en elk hebbe zijn vernielend
wapentuig in de hand. 2 En zie, zes mannen kwamen op den weg van de
bovenste poort af, die tegen het Noorden is, en elk had een verdelgend
wapen in zijne hand; maar één was er onder hen, die was
met linnen bekleed, en had schrijfgereedschap aan zijne zijde; en zij gingen
naar binnen, en traden nevens het koperen altaar. 3 En de heerlijkheid
van den God Israëls hief zich op van boven den cherub waarop zij was,
Johannes 14:
2 In mijns Vaders huis zijn vele woningen. Indien het niet zo
was, dan zou ik het u zeggen; ik ga heen, om u plaats te bereiden. 3 En
als ik heengegaan ben, en u plaats bereid heb, zal ik wederkomen en u tot
mij nemen, opdat gij zijn moogt waar ik ben. 4 En waar ik heenga weet gij,
en den weg weet gij ook. 5 Thomas zeide tot hem: Heer, wij weten niet waar
gij heengaat, en hoe kunnen wij den weg weten? 6 Jezus zeide tot hem: Ik
ben de weg, en de waarheid, en het leven; niemand komt tot den Vader dan
door mij.
Johannes 8:
23 En hij zeide tot hen: Gij zijt van beneden, ik van boven; gij
zijt van deze wereld, ik ben niet van deze wereld.
VELE ENGELEN, GODEN EN BUITENAARDSEN
Jeremia 10:
11 Spreekt dan nu tot hen aldus: De goden, die den hemel en de aarde
niet gemaakt hebben, moeten verdelgd worden van de aarde en van onder
den hemel. 12 Maar Hij heeft de aarde door zijne kracht gemaakt, en den
wereldkloot bereid door zijne wijsheid, en den hemel uitgebreid door
zijn verstand.
I Corinthiers 8:
4 Zo weten wij nu van de spijs des afgodenoffers, dat een afgod niets
is in de wereld, en dat er geen ander God is dan de enige. 5 En hoewel
er zijn, die goden genoemd worden, hetzij in den hemel of op de aarde,
--gelijk er vele goden en vele heren zijn-- 6 zo hebben wij nochtans
maar éénen God, den Vader, van wien alle dingen zijn, en
wij tot hem; en éénen Heer, Jezus Christus, door wien alle
dingen zijn, en wij door hem.
Efeziers 6:
11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staande blijven
tegen de listige aanvallen des duivels; 12 want wij hebben niet te vechten
tegen vlees en bloed, maar tegen overheden en machten, namelijk tegen de
heren der wereld, die in de duisternis dezer eeuw heersen, tegen de boze
geesten onder den hemel. 13 Daarom grijpt de gehele wapenrusting Gods aan,
opdat gij in den kwaden dag tegenstand moogt bieden, en alles wèl
uitvoeren en het veld behouden.
Hebreeen 13:
1 Blijft vast in de broederliefde. 2 Vergeet niet gastvrij te zijn;
want daardoor hebben sommigen zonder het te weten Engelen geherbergd.
3 Gedenkt aan de gebondenen, alsof gij medegebonden waart; en aan degenen
die ongemak lijden, als die zelve ook nog in het lichaam leeft.
II Petrus 2:
10 maar allermeest degenen, die naar het vlees in onreine lusten wandelen,
en de heerschappij verachten; vermetel, eigenzinnig, ontzien zij reeds
niet de majesteiten te lasteren, 11 waar de Engelen zelfs, die groter
sterkte en macht hebben, geen lasterlijk oordeel tegen hen voortbrengen
voor den Heer.
Colossenzen 1:
19 Want het is Gods welbehagen geweest, dat in hem alle volheid wonen
zou, 20 en dat alles door hem verzoend zou worden tot hem zelven, vrede
gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, door hem [zeg ik], hetzij
op de aarde of in den hemel. 21 En u, die eertijds vervreemd en naar
de gezindheid vijanden waart, in boze werken, heeft hij nu verzoend
Exodus 22:
28 De goden [rechters] zult gij niet vloeken, en den overste
onder uw volk zult gij niet lasteren. 29 De volheid van uwe vruchten en
uw most zult gij niet achterhouden. Uwen eerstgeboren zoon zult gij Mij
geven.
Psalmen 82:
1 Een psalm van Asaf. God staat in de gemeente Gods, en is rechter
onder de goden: 2 Hoelang zult gij onrechtvaardig richten, en den
persoon der goddelozen voortrekken? Sela. 3 Doet recht den arme en den
wees, en helpt den ellendige en behoeftige tot het recht; redt den geringe
en arme, 4 en verlost hem uit het geweld der goddelozen. 5 Maar zij laten
zich niet gezeggen, en slaan er geen acht op; zij gaan altoos heen in de
duisternis; daarom moeten alle grondvesten des lands wankelen. 6 Ik
heb wel gezegd: Gij zijt goden, allen zonen des Allerhoogsten; 7 maar gij
zult echter sterven als mensen, en gelijk een tyran te gronde gaan;
God, 8 sta op en richt het aardrijk; want Gij zijt een heer over alle volken!
Johannes 10:
34 Jezus antwoordde hun: Staat er niet geschreven in uwe wet: "Ik
heb gezegd: Gij zijt goden"? 35 Indien zij diegenen goden noemt,
tot welke het woord Gods geschiedde, en de Schrift niet kan ontbonden
worden, 36 zegt gij dan tot hem, dien de Vader geheiligd en in de wereld
gezonden heeft: Gij lastert God, omdat ik zeg: Ik ben Gods Zoon? 37 Indien
ik de werken mijns Vaders niet doe, zo gelooft mij niet; 38 maar indien
ik ze doe, zo gelooft toch de werken, wilt gij mij niet geloven; opdat
gij erkent en gelooft, dat de Vader in mij is, en ik in hem.
Mattheus 22:
30 In de opstanding zullen zij niet trouwen noch ten huwelijk uitgegeven
worden, maar zij zijn gelijk de Engelen Gods in den hemel.
LICHAAM ALS WONING VAN DE ZIEL
Jesaja 38:
11 Ik sprak: Nu zal ik den Heer niet meer zien, den Heer, in het land
der levenden; nu zal ik niet meer de mensen aanschouwen bij degenen, die
hunnen tijd uitleven. 12 Mijn tijd is heen en van mij weggevoerd gelijk
een herdershut, en ik heb mijn leven als een wever afgeweven; Hij
zal mij afsnijden als een dunne draad, Gij maakt met mij een einde, den
dag voor den avond.
I Corinthiers 15:
40 en er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar ene andere
heerlijkheid hebben de hemelse, ene andere de aardse. 41 Ene andere heerlijkheid
heeft de zon, ene andere heerlijkheid heeft de maan, ene andere heerlijkheid
hebben de sterren; want de ééne ster gaat de andere te boven
in heerlijkheid. 42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het wordt
gezaaid vergankelijk, en zal opstaan onvergankelijk; 43 het wordt gezaaid
in oneer, en zal opstaan in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid,
en zal opstaan in kracht; 44 het wordt gezaaid als een natuurlijk lichaam,
en zal opstaan als een geestelijk lichaam. Is er een natuurlijk lichaam,
dan is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: De
eerste mens, Adam, "is geworden tot ene levende ziel", de laatste
Adam tot een levendmakenden geest. 46 Doch het geestelijke lichaam is niet
het eerste, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke. 47 De eerste
mens is van de aarde en aards, de andere mens is van den hemel. 48 Hoedanig
de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen en hoedanig de hemelse is, zodanig
zijn ook de hemelsen; 49 en gelijk wij het beeld des aardsen gedragen
hebben, alzo zullen wij ook het beeld des hemelsen dragen.
Johannes 14:
2 In mijns Vaders huis zijn vele woningen. Indien het niet zo
was, dan zou ik het u zeggen; ik ga heen, om u plaats te bereiden. 3 En
als ik heengegaan ben, en u plaats bereid heb, zal ik wederkomen en u tot
mij nemen, opdat gij zijn moogt waar ik ben. 4 En waar ik heenga weet gij,
en den weg weet gij ook.
KONINGIN DES HEMELS (IS-IS?)
Jeremia 7:
17 Of ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten
van Jeruzalem? 18 De kinderen zoeken hout op, en de vaders ontsteken het
vuur, en de vrouwen kneden het deeg, om koeken te bakken voor de koningin
des hemels, en plengen drankoffers voor vreemde goden, opdat zij mij verdriet
aandoen.
IDEOLOGIE VAN DE HEER EN ZIJN ENGELEN
Ezechiel 28:
13 gij zijt in den lusthof Gods en met allerlei edelgesteenten versierd,
met sardis, topaas, diamant, turkoois, onyx, jaspis, saffier, amethist,
smaragd en goud; ten dage toen gij geschapen werdt, was bij u muziek van
trommels en fluiten; dit alles werd u toegeschikt. 14 Gij zijt als een
cherub, die zich wijd uitbreidt en bescherming geeft en Ik heb u op
den heiligen berg Gods gesteld, dat gij onder vurige stenen wandeldet;
15 en gij waart zonder gebrek in uw doen van den dag toen gij geschapen
werdt, --zolang totdat er misdaad in u gevonden werd. 16 Want gij zijt
van binnen vol geweldenarij geworden vanwege uwen uitgebreiden handel en
hebt gezondigd; daarom zal Ik u nederstorten van den berg Gods, en zal
u, den overschaduwenden cherub, uit de vurige stenen (= buitenaardse technologie?)
wegdoen. 17 En dewijl uw hart zich verheft, omdat gij zo schoon zijt,
en gij u door uwe wijsheid hebt laten bedriegen in uwe pracht, daarom wil
Ik u ter aarde storten en een schouwspel van u maken voor de koningen.
18 Want gij hebt uw heiligdom verdorven met uwe grote misdaden en uwen
verkeerden handel; daarom zal Ik een vuur uit u laten opgaan, dat u zal
verteren, en Ik zal u tot as maken op de aarde, voor het oog der gehele
wereld.
Lucas 18:
18 En een overste vraagde hem, zeggende: Goede Meester, wat ik doen,
opdat ik het eeuwige leven beërve? 19 En Jezus zeide tot hem: Wat
noemt gij mij goed? Niemand is goed dan de enige God. 20 Gij weet de geboden
wel: "Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet
stelen; gij zult geen valse getuigenis spreken; gij zult uwen vader en
uwe moeder eren." 21 En hij zeide: Dit alles heb ik onderhouden van
mijn jeugd af. 22 Doch toen Jezus dit hoorde, zeide hij tot hem: Eén
ding ontbreekt u nog: verkoop al wat gij hebt en geef het den armen,
zo zult gij een schat in den hemel hebben; en kom en volg mij. 23 Maar
toen hij dit hoorde, werd hij treurig; want hij was zeer rijk. 24 Toen
nu Jezus zag, dat hij treurig geworden was, zeide hij: Hoe bezwaarlijk
zullen de rijken in het rijk Gods komen! 25 Het is lichter, dat een
kameel door een naaldenoog ga, dan dat een rijke in het rijk Gods komt.
Mattheus 5:
1 Toen hij nu het volk zag, ging hij op een berg en zette zich neder;
en zijne jongeren traden tot hem. 2 En hij deed zijnen mond open, en leerde
hen en zeide: 3 Zalig zijn de geestelijk armen, want hunner is het hemelrijk.
4 Zalig zijn wie rouwdragen, want zij zullen getroost worden. 5 Zalig zijn
de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven. 6 Zalig zijn
wie hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd
worden. 7 Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid vinden.
8 Zalig zijn de reinen van harte, want zij zullen God zien. 9 Zalig zijn
de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen heten. 10 Zalig zijn wie
om de gerechtigheid vervolgd worden, want hunner is het hemelrijk. 11 Zalig
zijt gij, als de mensen u om mijnentwil smaden en vervolgen, en allerlei
kwaad tegen u spreken, maar daarin liegen.
Handelingen 4:
31 En toen zij gebeden hadden, bewoog zich de plaats, in welke zij
vergaderd waren, en zij werden allen vol des Heiligen Geestes, en spraken
het woord Gods met vrijmoedigheid. 32 En de menigte der gelovigen was één
hart en ééne ziel; ook zeide niemand van zijne goederen,
dat zij de zijne waren, maar alles was hun gemeen. 33 En de apostelen
gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding des Heren Jezus; en
er was grote genade over hen allen. 34 Ook was er niemand onder hen, die
gebrek had; want zovelen er waren, die akkers of huizen hadden, die verkochten
ze, en brachten het geld van het verkochte goed, en legden het aan de voeten
der apostelen; 35 en men gaf aan ieder hetgeen hij nodig had. 36 En Jozef,
door de apostelen bijgenaamd Barnabas--dat is: zoon der vertroosting--,
een Leviet, van geboorte uit Cyprus, 37 had een akker, en verkocht hem,
en bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen.
Openbaring 18:
1 En daarna zag ik een anderen Engel nederdalen van den hemel;
die had ene grote macht, en de aarde werd verlicht van zijne heerlijkheid.
2 En hij riep met macht, met ene sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen
is het grote Babel! Het is een verblijf van duivelen geworden, en ene gevangenis
van alle onreine geesten, en ene gevangenis van alle onreine en gehate
vogels. 3 Want van den wijn des toorns harer hoererij hebben alle volken
gedronken, en de koningen der aarde hebben met haar hoererij bedreven,
en de kooplieden der aarde zijn rijk geworden van hare grote weelde. 4
En ik hoorde ene andere stem van den hemel, die zeide: Gaat uit van haar,
mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan hare zonden, en opdat gij niet
iets ontvangt van hare plagen; 5 want hare zonden reiken tot aan den hemel,
en God gedenkt aan hare ongerechtigheden. 6 Vergeldt haar gelijk zij vergolden
heeft, en doet haar dubbel naar hare werken; en schenkt haar den kelk,
dien zij u ingeschonken heeft, dubbel in. 7 Zoveel als zij zichzelve heerlijk
gemaakt en hare weelde gehad heeft, schenkt haar zoveel pijniging en rouw
in, want zij zegt in haar hart: ik zit als ene koningin, en ben geen weduwe,
en zal geen rouw zien. 8 Daarom zullen hare plagen op één
dag komen, namelijk dood, rouw en honger; met vuur zal zij verbrand worden;
want sterk is God de Heer, die haar oordeelt. 9 En de koningin der aarde,
die met haar gehoereerd en zich in weelde gebaad hebben, zullen haar bewenen
en over haar rouwklagen, als zij den rook van haren brand zullen zien;
10 en zij zullen van verre staan uit vrees voor hare pijniging, en zeggen:
Wee, wee u, grote stad Babel, sterke stad! want in één uur
is uw oordeel gekomen. 11 En de kooplieden der aarde zullen wenen en
rouw dragen over haar, omdat niemand hunne waar meer kopen zal: 12
de waar van goud en zilver en edelgesteente en paarlen, en fijn lijnwaad
en purper en zijde en scharlaken, en allerlei welriekend hout, en allerlei
voorwerpen van ivoor, en allerlei voorwerpen van kostelijk hout en van
koper en van ijzer en van marmer, 13 en kaneel en reukwerk en balsem en
wierook, en wijn en olie, en meelbloem en tarwe, en vee en schapen, en
paarden en wagens, en lichamen en zielen der mensen. 14 En de vrucht
(= de verboden vrucht uit Genesis), waaraan uwe ziel lust had, is van u
geweken; en al wat lekker en heerlijk was, is voor u verloren en gij
zult het niet meer vinden. 15 De kooplieden van zulke waren, die rijk geworden
zijn van haar, zullen van verre staan, uit vrees voor hare pijniging, wenende
en rouwklagende, 16 en zeggen: Wee, wee de grote stad, die bekleed was
met fijn lijnwaad en purper en scharlaken, en versierd was met goud en
edelgesteente en paarlen! Want in één uur is al die rijkdom
verwoest. 17 En alle stuurlieden, en allen, die op enige plaats varen,
en het scheepsvolk en zovelen de zee bouwen, stonden van verre, 18 en riepen,
toen zij den rook van haren brand zagen en zeiden: Welke [stad] was aan
deze grote stad gelijk? 19 En zij wierpen stof op hunne hoofden, en riepen,
wenende en rouwklagende, en zeiden: Wee, wee de grote stad, in welke allen,
die schepen in zee hadden, rijk geworden zijn van hare kostelijkheid! Want
in één uur is zij vernield. 20 Verblijdt u over haar, gij
hemel, en gij heiligen en apostelen en profeten, want God heeft uwe rechtzaak
aan haar geoordeeld! 21 En een sterke Engel hief een steen op als een groten
molensteen, en wierp hem in de zee, en zeide: Met zulk een geweld zal de
grote stad Babel verworpen en niet meer gevonden worden. 22 En de stem
van de zangers en snarenspelers, van de fluitspelers en bazuinblazers,
zal niet meer in u gehoord worden, en geen kunstenaar van enige kunst zal
meer in u gevonden worden, en het geluid des molens zal in u niet meer
gehoord worden, 23 het licht van de lamp zal in u niet meer schijnen, en
de stem des bruidegoms en der bruid zal in u niet meer gehoord worden;
want uwe kooplieden waren de groten der aarde; want door uwe toverij
zijn alle volken verleid geworden. 24 En het bloed der profeten en
der heiligen is in haar gevonden geworden, en van al degenen, die op
de aarde zijn omgebracht.
Jesaja 24:
1 Zie, de Heer maakt het land ledig en woest, en Hij vernielt wat er
in is, en verstrooit zijne inwoners; 2 en het gaat den priester als het
volk, den heer als den knecht, de vrouw als de dienstmaagd, den verkoper
als den koper, den lener als hem, die borgt, den schuldeiser als den schuldenaar;
3 en het land zal geheel ledig en beroofd zijn, want de Heer heeft dit
gesproken. 4 Het land staat jammerlijk en verdorven, de aardbodem kwijnt
en bederft; de hoogsten des volks in het land kwijnen weg. 5 Het land is
ontheiligd door zijne ingezetenen, want zij overtreden de wet, en veranderen
de geboden, en laten het eeuwig verbond varen: 6 daarom verteert de vloek
het land, want zij, die daarin wonen, verdienen het; daarom verdorren de
inwoners des lands, zodat er weinig mensen overblijven.
VRIJHEID
II Petrus 2:
8 Want zij spreken opgeblazen woorden, waar niets achter is, en levende
in begeerlijkheden des vleses, verlokken zij door ontucht hen, die nauwelijks
ontvloden waren dengenen, die in dwaling wandelen, 19 en beloven hun
vrijheid, terwijl zijzelve slaven des verderfs zijn; want door wien iemand
overwonnen is, diens slaaf is hij geworden. 20 Want indien zij den
besmettingen der wereld ontvloden zijn door de kennis van den Heer en Zaligmaker
Jezus Christus, maar wederom in deze ingewikkeld en overwonnen worden,
zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. 21 Want het ware hun
beter, dat zij den weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan, na dien
te hebben gekend, terug te keren van het heilig gebod, dat hun overgegeven
is. 22 Hun is overkomen wat het ware spreekwoord zegt: "De hond keert
weder tot zijn uitbraaksel, en de gewassen zeug wentelt zich weder in het
slijk".
|